Persoonsvorm verleden tijd (v.t.) van zwakke werkwoorden
Je schrijft de v.t. van zwakke werkwoorden altijd met –te(n) of – de(n).
Hoe weet je of het met –te(n) of –de(n) is?
Haal –en van het hele werkwoord af.
Bijvoorbeeld: verhuizen –en = verhuiz
Kijk dan naar de laatste letter. Dat is hier een Z
Staat deze letter in 'T eX-KoFSCHiP ? (Let op! Alleen de medeklinkers doen mee!) Dan schrijf je de verleden tijd met een T. Staat de letter er niet in, dan schrijf je een D. De Z staat er niet in, dus een D.
Dus: Ik verhuisde, wij verhuisden