Tekstverbanden en signaalwoorden

10 minuten lezen
Zie de timer.

Wat wordt er verwacht?
- Je leest alleen
- Je leest in een papieren boek, geen iPad
- Je bent stil

Veel plezier!
timer
10:00
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

10 minuten lezen
Zie de timer.

Wat wordt er verwacht?
- Je leest alleen
- Je leest in een papieren boek, geen iPad
- Je bent stil

Veel plezier!
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Tekstverbanden 
&
Signaalwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

De tekstverbanden
Opsommend: Geeft een lijst of reeks van ideeën of feiten weer.
Tijdsvolgorde: Beschrijft de volgorde van gebeurtenissen in de tijd.
Tegenstellend: Drukt een contrast of tegenstelling uit tussen twee ideeën/stellingen.
Concluderend: Leidt tot een eindoordeel of samenvatting van de informatie.
Samenvattend: Biedt een beknopte herhaling van de belangrijkste punten.
Oorzaak en gevolg: Legt de relatie uit tussen gebeurtenissen waarbij het ene het resultaat is van het andere.
Uitleggend: Verstrekt verklaringen of details om een situatie te verhelderen.
Redengevend: Geeft de redenen achter een bepaalde stelling of actie.

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf op welk tekstverband hoor bij welk voorbeeld:
  1. Jack eet geen vlees en vis, hij is namelijk een vegetariër.
  2. Wij spelen thuis vaak bordspellen, zoals Codenames en Catan.
  3. Het was gisteren glad op de weg, waardoor er lange files ontstonden.
  4. Kortom, het was een zeer verdiende overwinning.
  5. Joris is lang, dus basketbal is een goede sport voor hem.
  6. Ilana vindt volleyballen leuk, maar alleen op vakantie.
  7. Bibi eet altijd een banaan voordat ze gaat sporten.
  8. Max houdt van klimmen. Hij houdt ook van boulderen.

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf op welk tekstverband hoor bij welk voorbeeld:
  1. Jack eet geen vlees en vis, hij is namelijk een vegetariër. (Redengevend)
  2. Wij spelen thuis vaak bordspellen, zoals Codenames en Catan. (Uitleggend)
  3. Het was gisteren glad op de weg, waardoor er lange files ontstonden. (Oorzaak en gevolg)
  4. Kortom, het was een zeer verdiende overwinning. (Samenvattend)
  5. Joris is lang, dus basketbal is een goede sport voor hem. (Concluderend)
  6. Ilana vindt volleyballen leuk, maar alleen op vakantie. (Tegenstellend)
  7. Bibi eet altijd een banaan voordat ze gaat sporten. (Tijdsvolgorde)
  8. Max houdt van klimmen. Hij houdt ook van boulderen. (Opsommend)

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 8 - Quizvraag

Terugblik: signaalwoorden
Wat is geen signaalwoord?
A
als gevolg daarvan
B
januari
C
immers
D
soortgelijk

Slide 9 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 10 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
omdat
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 11 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 12 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen

Slide 13 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
hoewel
D
denk aan

Slide 14 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 15 - Quizvraag

Opdracht:
Maak in je schrift of op je iPad een tabel met daarboven:

Opsommend, Tijdsvolgorde, Tegenstellend, Concluderend, Samenvattend, Oorzaak en gevolg, Uitleggend, Redengevend.

Zet onder iedere kolom 2 voorbeelden van signaalwoorden die bij die kolom passen. Je mag overleggen met een klasgenoot naast of achter je.

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Op de iPad of in je Werkboek B
§5.3 opdracht 1 tot en met 8

Slide 17 - Tekstslide