In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Gedrag
Slide 1 - Tekstslide
Wat ga je leren
Hoe je een gedrag
Wat is een uitwendige en inwendige prikkel
Hoe onderzoek je gedrag
waarom onderzoek je gedrag
Slide 2 - Tekstslide
Wat is gedrag
Alles wat een mens of dier doet zonder er een emotie bij te bedenken.
Slide 3 - Tekstslide
Bij het begroeten van zijn baas kun je de volgende handeling zien:
De hond spits zijn oren in de richting van het geluid
Hij kwispelt met zijn staart
Hij rent naar zijn baasje toe
Hij springt tegen zijn baasje op.
Slide 4 - Tekstslide
Wat is gedrag?
- Gedrag is alle waarneembare handelingen van een mens of dier.
- Inwendige prikkels
- uiwendige prikkels
Slide 5 - Tekstslide
uitwendige en inwendige prikkel
uitwendig: komt van buiten het lichaam (dingen die je ziet/hoort/voelt/proeft/ruikt zoals we kennen van hoofdstuk 3).
inwendig: PIJN - HONGER - DORST
Slide 6 - Tekstslide
hoe onderzoek je gedrag
1 je kiest 1 organisme
2 je kijkt een bepaalde tijd naar dat organisme
3 je schrijft elke handeling op
4 je turft elke handeling
Handeling: is het gedrag in stukjes geknipt
Slide 7 - Tekstslide
waarom onderzoeken van gedrag
Je onderzoekt gedrag omdat je iets wilt weten over dat dier
waarom leven er geen olifanten in Nederland?
waarom blijft mijn hond in de mand liggen?
waarom leggen de kippen geen eieren meer?
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
welke betekenis past het beste bij gedrag?
A
De buurman uitschelden, omdat hij lawaai maakt.
B
Je ziet een blikje drinken. Je maakt het blikje open.
C
alle waarneembare handelingen van een mens of dier.
D
alle dingen die bewegen en leven.
Slide 10 - Quizvraag
Waar komt de oorzaak voor de verandering in gedrag vandaan?
A
Door prikkels van buitenaf
B
Door prikkels van binnenaf
C
Een maning die is verandert na een gebeurtenis
Slide 11 - Quizvraag
Een prikkel dat altijd voor gedrag zorgt noemen wij een ......
A
Noodzakelijke prikkel
B
Sleutelprikkel
C
Reactie prikkel
D
Overlevingsprikkel
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een ethogram?
A
Een grafiek met gedrag van dieren
B
Een tabel met handelingen
C
Een schema van goed of slecht gedrag
Slide 13 - Quizvraag
Om het gedrag van een dier sneller op te schrijven geven we ze een..
A
Nummertje
B
Afkorting
Slide 14 - Quizvraag
Een hond heeft honger, hij krijgt zijn voerbak gevuld met brokken. Wat is de voerbak voor de hond?
A
Een makkelijk hapje
B
Een waarneming
C
Een prikkel
D
Een reactie om te gaan eten
Slide 15 - Quizvraag
Wat is leren?
Slide 16 - Woordweb
Waar gaan we het in hoofdstuk 4 over hebben?
4.1 - Prikkels en gedrag
4.2 - Leren
4.3 - Lichaamstaal
4.4 - Samen leven
4.5 - De dierenopvang
Slide 17 - Tekstslide
Wat gaan we deze les doen?
Hoe leren dieren en mensen?
Hoe train je dieren?
Moet je alles leren?
Kunnen jonge dieren beter leren?
Slide 18 - Tekstslide
Hoe leren dieren en mensen?
Jonge dieren en kinderen spelen heel erg veel. Ze leren door het gedrag van hun ouders na te bootsen, dit noemen we imiteren.
Op de afbeelding hiernaast kan je zien dat alle jonge welpjes hun moeder na doen, hierdoor leren ze water te drinken uit een poel.
Slide 19 - Tekstslide
Hoe leren dieren en mensen?
Jonge welpjes leren door te imiteren om te jagen.
De eerste paar keren dat hij op jacht gaat stapt hij misschien op een takje waardoor zijn prooi vlucht.
Elke keer dat hij probeert komt hij een stukje dichter bij zijn prooi totdat hij hem uiteindelijk grijpt.
Door het herhalen gaat het jagen steeds beter, dit noemen we leren door te oefenen.
Slide 20 - Tekstslide
Jij hebt ook veel geoefend!
Mensen leren ook door te imiteren en te oefenen, zo leerde jij vroeger schrijven op de basisschool.
Fietsen doe je nu zonder erbij na te denken.
Echter moest je vroeger veel oefenen om het stuur goed vast te houden, te blijven staan of om optijd te remmen.
Mensen kunnen ook iets leren zonder dat ze het gezien of gehoord hebben, dit noemen we inzicht.
Slide 21 - Tekstslide
Hoe train je dieren?
Als een wolf in de natuur honger heeft gaat hij opzoek naar voedsel, als hij een prooi ziet probeert hij die te vangen. Honger is een inwendige prikkel en de prooi een uitwendige prikkel.
Deze twee prikkels gebruik je ook als je een hond wilt trainen. Je gaat de hond trainen als hij zin heeft in eten. Als hij een commando goed opvolgt krijgt hij een brokje, dit brokje is voor de hond een beloning.
De hond krijgt geen brokjes als hij niet gehoorzaamd, dit noem je straf.
In het opvoeden van dieren maak je veel gebruik van belonen en straffen, vaak werkt belonen beter dan het straffen van een dier.
Slide 22 - Tekstslide
Moet je alles leren?
Gedrag dat je vanaf de geboorte al hebt noem je aangeboren gedrag.
Pasgeboren dieren zoals biggen hebben het aangeboren gedrag om hun bekje open te doen bij het zien, ruiken of voelen van een tepel. De tepel is de sleutelprikkel.
Wanneer na een prikkel gelijk dezelfde reactie volgt noemen wij dit een reflex.
Het zuigen van de jonge biggetjes noemen we daarom een zuigreflex.
Slide 23 - Tekstslide
Moet je alles leren?
De zuigreflex verdwijnt wanneer een biggetje opgroeit.
Sommige reflexen heb je voor het leven, bijvoorbeeld wanneer je jouw hand in het vuur steekt en je deze meteen wegrukt.
Dieren hebben ook beschermende reflexen. Als je naar een hond een snelle beweging maakt, dan maakt hij zich klein door in elkaar te duiken en zijn staart tussen zijn poten te hangen.
Slide 24 - Tekstslide
De omkeerreflex bij katten
Slide 25 - Tekstslide
Kunnen jonge dieren beter leren?
Als een jonge gans uit het ei komt, volgt hij gelijk de moedergans.
Het kuiken kan dit alleen in de allereerste dagen van zijn leven leren, dan is hij hier gevoelig voor.
Het leren in een korte gevoelige periode heet inprenting.