16 les 5V GOJ 20 APR di

programme du 20 avril
connectez-vous Teams
(laptopkar 2T2)
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 4 min

Onderdelen in deze les

programme du 20 avril
connectez-vous Teams
(laptopkar 2T2)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

programme du 20 avril
- Les verbes : compétition dans verbuga
- lettre formèle en groupes


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1, 3, 4, 5, 6
valoir
craindre
résoudre
lire

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DEVOIRS
- finis lettre formèle (ieder eigen brief!)
- Apprends Liste de Leiden p. 7&8
                     


Slide 4 - Tekstslide

Exercice 12a
1 wat
2 wat
3 wie
4 wie
5 wat
6 wie
7 wat
8 wat

Exercice 12b
1 Qui
2 Qui
3 Qui est-ce que
4 Qui / Qui est-ce qui
5 Qui est-ce qu’
6 Qui
7 Qui est-ce qui
8 Qui

Exercice 12c
1 Quelles
2 Que
3 Qu’est-ce que
4 Qu’est-ce qui
5 Quelles
6 Qu’est-ce qu’
7 Qu’
8 Qu’est-ce qu’

Exercice 12d
1 Quelle
2 Qui
3 Que
4 Qu’est-ce qui
5 Qu’est-ce que
6 Quelles
7 Qui est-ce que
8 Qui

Exercice 13
1 Qu’est-ce que tu aimes faire avec ta famille?
2 Qui est-ce que tu préfères?
3 Quelle est ton opinion / Quel est ton avis sur la famille?
4 Qu’est-ce qui s’est passé à Noël?
5 Qui est-ce qui te ressemble le plus?
6 Quel est l’âge de ta grand-mère?
7 Qui est l’aîné chez vous?
8 Quelle est ta fête de famille favorite?

lettre formèle
A. let op opmaak, alle punten die behandeld moeten worden en stelt vragen aan GOJ
B. let extra op grammatica
C. zoekt onbekende woorden op (liefst in woordenboek om daarmee te oefenen!!)
D. let extra op de spelling
Je maakt het samen, maar ieder maakt zijn eigen brief af (HW)

Slide 5 - Tekstslide

Exercice 12a
1 wat
2 wat
3 wie
4 wie
5 wat
6 wie
7 wat
8 wat

Exercice 12b
1 Qui
2 Qui
3 Qui est-ce que
4 Qui / Qui est-ce qui
5 Qui est-ce qu’
6 Qui
7 Qui est-ce qui
8 Qui

Exercice 12c
1 Quelles
2 Que
3 Qu’est-ce que
4 Qu’est-ce qui
5 Quelles
6 Qu’est-ce qu’
7 Qu’
8 Qu’est-ce qu’

Exercice 12d
1 Quelle
2 Qui
3 Que
4 Qu’est-ce qui
5 Qu’est-ce que
6 Quelles
7 Qui est-ce que
8 Qui

Exercice 13
1 Qu’est-ce que tu aimes faire avec ta famille?
2 Qui est-ce que tu préfères?
3 Quelle est ton opinion / Quel est ton avis sur la famille?
4 Qu’est-ce qui s’est passé à Noël?
5 Qui est-ce qui te ressemble le plus?
6 Quel est l’âge de ta grand-mère?
7 Qui est l’aîné chez vous?
8 Quelle est ta fête de famille favorite?

domino avec les verbes de 4B
connectez-vous à Teams
(laptopkar 2T2)
GOJ

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

domino + verbes
- Schrijf 7 werkwoordsvormen op van grammatica 4B
- zorg dat je elk werkwoord (valoir, lire, craindre, résoudre), elke werkwoordstijd en elke persoon (je, tu, il/elle/on, nous, vous/ils/elles) minstens één keer gebruikt.
- Je gaat zo dadelijk in koppels  spelen in Teams, via break out rooms ( 1 leerling thuis  + 1 op school)

timer
3:00

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- Leerling A schrijft één van zijn werkwoordsvormen in de chat en streept deze in zijn aantekeningen door
- leerling 2 probeert een vorm aan te sluiten; dat betekent dat van de drie aspecten tijd, persoon en betekenis, er twee aspecten hetzelfde moeten zijn als het woord van de medeleerling, en er één aspect anders mag zijn, bijvoorbeeld il lit > il lisait (persoon, betekenis hetzelfde, tijd verschilt)
- Deze schrijft hij onder de vorige in de chat (en streep door).
- Je probeert zo snel mogelijk al je vormen weg te spelen, om te winnen.
- Als je niet kan, moet je een woord "pakken", dat doe je door op de volgende link te klikken: roulette werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 WAT wordt QUEL
Als je zegt wat IS/ZIJN, dan gebruik je QUEL (welk is/zijn)

Quel sport est ton sport préféré?
Quelle fille est la plus gentille?
Quels livres sont les meilleurs du monde?
Quelles notes sont les notes incorrectes?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                    wat/wie



                                                         leidend voorwerp/onderwerp

                      ipv QUI est-ce QUI mag je ook simpelweg QUI zeggen
QUE/QUI est-ce QUE/QUI

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraagconstructie + WAT
alleen een vraagteken   =       zin + QUOI + ? (spreektaal)
                                                                        Tu fais QUOI?
+ est-ce que  =  QU(e)'est-ce que + zin + ?
                                                                        QU'EST-CE QUE tu fais?
inversie       =      QUE + inversie + reste zin + ?
                                                                        QUE fais-tu?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies