Fictie - fictie les 1

Fictie
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Benodigdheden
  • Etui
  • Pen/ potlood
  • Liniaal
  • Schrift
  • Boek

Slide 4 - Tekstslide

Programma
- Periode 3
    - PTA toets
- Cornell methode
- Fictie/ non-fictie
- Genres
- Literaire begrippen
- Verhaalfragment 'Poep'

Slide 5 - Tekstslide

PTA

Slide 6 - Tekstslide

Fictiedossier
  • PO = praktijk opdracht
  • Jullie moeten voor dit cijfer 240 minuten bezig zijn met fictie.
  • Het is een officieel SE (school examen).
  • Het cijfer telt 2x mee

Slide 7 - Tekstslide

Fictiedossier
  • Literaire begrippen
  • Roman fragment met vragen
  • Poëzie 
  • Boek/ film
  • Opdrachten

Slide 8 - Tekstslide

Cornell Methode
Dit is een methode/ een manier om lesstof overzichtelijk samen te vatten.

Wanneer:
- tijdens instructie
- tijdens het kijken van een video
- de kern halen uit het lesboek

Slide 9 - Tekstslide

Cornell Methode
Kortom een handige manier om overzichtelijk aantekeningen te maken tijdens de komende lessen over fictie.


Slide 10 - Tekstslide

Stappenplan Cornell Methode
Wat heb je nodig?

  • schrift 
  • een liniaal 
  • een stift 
  • en een pen nodig. 

Slide 11 - Tekstslide

Stappenplan Cornell Methode
  • Pak je schrift, een pen of potlood en een liniaal.

  • Maak gebruik van de hele pagina.

  • Teken de volgende tekening (de cijfers er niet in vermelden).


Slide 12 - Tekstslide

Stappenplan Cornell Methode

Slide 13 - Tekstslide

Stappenplan Cornell Methode
  1. Onderwerp van de les
  2. Kernwoorden, kernbegrippen, namen, datums en definities (hierover wil ik meer kunnen vertellen) afhankelijk van het vak
  3. Notities (hier noteer ik alle belangrijke informatie bij de kernwoorden, kernbegrippen en definities links)
  4. Een mini-samenvatting van enkele zinnen in je eigen woorden

Slide 14 - Tekstslide

Stappenplan Cornell Methode
STAP 1
  • Tijdens de les maak je aantekeningen in kolom 3.
  • Zorg dat je niet alles letterlijk overschrijft. 
  • Werk met beelden, afkortingen, opsommingen … 
  • Vul dit na de les aan met de notities uit je leerboek. 

Slide 15 - Tekstslide

Stappenplan Cornell Methode
STAP 2

  • De linker kolom (2) vul je pas aan als je je aantekeningen grondig naleest.
  • Doe dit meteen na het maken van de aantekeningen. 
  • In die kolom noteer je vragen of kernwoorden die horen bij de aantekeningen.

Slide 16 - Tekstslide

Stappenplan Cornell Methode
STAP 3

  • Onderaan (4) maak je nu een mini-samenvatting van enkele zinnen in je eigen woorden.

Slide 17 - Tekstslide

Les Fictie
Lesdoelen:
  • Je weet het verschil tussen fictie en non- fictie
  • verschillende soorten fictiewerken herkennen
  • de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven;
  •  toelichten met voorbeelden uit het werk.

Slide 18 - Tekstslide

Les Fictie
Lesdoelen:
  • de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten;
  • een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden uit het werk.
  • kenmerken van fictie in het fictiewerk aanwijzen;
  • relevante achtergrondinformatie verzamelen en selecteren.

Slide 19 - Tekstslide

Fictie
  • Een verzonnen verhaal  
  • Dient als vermaak
  • Fantasie van de schrijver
  • De schrijver neemt je mee...
  • Wil je aan het denken zetten
  • Fictie is dus niet echt gebeurd!

Slide 20 - Tekstslide

Fictie
Zo herken je fictie:

De personen in alle verhalen zijn verzonnen: je kunt ze niet op straat tegenkomen. De gebeurtenissen in alle verhalen zijn ook verzonnen: je kunt ze niet in de krant lezen.


Slide 21 - Tekstslide

Fictie
Zo herken je fictie:

Sommige verhalen zijn overduidelijk fantasie: bijvoorbeeld verhalen waarin dieren kunnen spreken, mensen kunnen toveren, iemand die dood is weer levend kan worden. Je leeft mee door je fantasie te laten gaan.




Slide 22 - Tekstslide

Fictie
Zo herken je fictie:
 
Andere verhalen líjken net echt: (realistisch) die gaan over gebeurtenissen die jongeren zoals jij zouden kunnen meemaken.
Dan kun je ook goed meeleven met de personen.




Slide 23 - Tekstslide

Genres fictie

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

non-fictie
  • Geen fantasie
  • willen informeren
  • iets leren
  • een mening geven
  • iets uitleggen
  • e.d.

Slide 30 - Tekstslide

non-fictie 
Voorbeelden:
 informatieve boeken, woordenboeken, andere opstellen, wetenschappelijke werken, studieboeken en reisgidsen, kookboeken, artikelen in kranten en tijdschriften e.d.

Slide 31 - Tekstslide

fictie en non-fictie 
Herhaling:
Fictie: verzonnen verhalen, Een verzonnen verhaal, Dient als vermaak, Fantasie van de schrijver, De schrijver neemt je mee, Wil je aan het denken zetten, Fictie is dus niet echt gebeurd!

Non-fictie: teksten over de werkelijkheid, Geen fantasie willen informeren, iets leren, een mening geven, iets uitleggen, e.d.

Slide 32 - Tekstslide

fictie en non-fictie 
Maak twee kolommen, zet aan de linkerkant fictie en aan de rechterkant non-fictie: 

Slide 33 - Tekstslide

fictie en non-fictie 
Je krijgt zo meteen plaatjes te zien van fictie/ non-fictie.

Wat is fictie en wat is non-fictie, zet ze in de juiste kolom:

 

Slide 34 - Tekstslide

fictie en non-fictie ?

Slide 35 - Tekstslide

fictie en non-fictie ?

Slide 36 - Tekstslide

fictie en non-fictie ?

Slide 37 - Tekstslide

fictie en non-fictie ?

Slide 38 - Tekstslide

fictie en non-fictie ?

Slide 39 - Tekstslide

fictie en non-fictie ?

Slide 40 - Tekstslide

De auteur (schrijver)

Slide 41 - Tekstslide

De auteur (schrijver)
Een auteur is nooit alleen…

Bij het maken van een boek, komt heel wat werk kijken. Er zijn dan ook veel mensen die meewerken aan het ontstaan van een boek.

Wie zijn al deze mensen en wat is hun taak?

Slide 42 - Tekstslide

De auteur (schrijver)
  • de redacteur 
  • de fotograaf 
  • de auteur 
  • de vormgever 
  • de drukker
  • de uitgever 
  • de boekbinder 
  • de illustrator 
  • de boekhandelaar
  • de proeflezer

Slide 43 - Tekstslide

De auteur (schrijver)
  • De redacteur : Een redacteur of een redactrice is een soort journalist (schrijver) die meestal in een of meer bepaalde onderwerpen is gespecialiseerd. Het wordt ook wel een editor genoemd. (kijkt en corrigeert teksten).

  • De fotograaf: Een fotograaf is iemand die met behulp van een fotocamera beelden vastlegt.

Slide 44 - Tekstslide

De auteur (schrijver)
  • De auteur: Een schrijver (mannelijk) of schrijfster (vrouwelijk) is iemand die een tekst zoals een artikel (non-fictie) of een verhaal schrijft (fictie) en dat publiceert. Een ander woord voor schrijver is auteur. Een schrijver hoeft niet altijd zijn eigen naam te gebruiken, hij kan zelf een naam verzinnen. Als hij een verzonnen naam gebruikt, heet dat een pseudoniem. 


  • De vormgever: Een (grafische) vormgever kan bijvoorbeeld werken in een uitgeverij. Hij of zij bepaalt welk lettertype het best zou zijn voor het boek, hoe de kaft er kan uitzien en dergelijke. Hij of zij zorgt ervoor dat de lay-out van het boek er mooi uitziet.

Slide 45 - Tekstslide

De auteur (schrijver)
  • De drukker: Een drukker werkt in een drukkerij. Hij zorgt ervoor dat boeken, kranten enzovoort gedrukt worden.

  • De uitgever: Een uitgeverij is een bedrijf dat zorgt voor de druk en verkoop van de boeken. Daarnaast betaalt de uitgever de auteur Royalty's en bepaalt de verkoopprijs van het boek

Slide 46 - Tekstslide

De auteur (schrijver)
  • De boekbinder: Een boekbinder is iemand die boeken inbindt. De boekbinder voert de laatste werkzaamheden in de boekproductie uit. De werkzaamheden beginnen na het drukken van de inhoud en de omslag.

  • De illustrator: Een illustrator is iemand die ergens tekeningen of een andere vorm van beeldende kunst bij maakt. Dat kan in een boek, prentenboek, jeugdboek of kinderboek zijn, maar ook ergens anders. Bijvoorbeeld in een stripboek, een tijdschrift, een krant, een folder, een advertentie of een website. Eigenlijk zijn alle plaatjes die zijn getekend, door een illustrator getekend. Dus een striptekenaar die strips maakt, is ook een soort illustrator. Ook de kaft of omslag is meestal het werk van een illustrator.

Slide 47 - Tekstslide

De auteur (schrijver)
  • De boekhandelaar: Een boekhandel is een bedrijf dat boeken verkoopt. Sommige boekhandels hebben meerdere boekwinkels, andere boekhandels hebben één eigen boekwinkel. Een boekhandelaar verkoopt boeken in een boekwinkel.

  • De proeflezer: De naam zegt het eigenlijk al; een proeflezer leest een boek op proef. Om te laten weten wat hij van het verhaal vindt, welke verbeterpunten er zijn. Een proeflezer leest het boek als de schrijver klaar is met het verhaal, maar het nog niet gepubliceerd is.

Slide 48 - Tekstslide

Aan de slag!
1. Maak de vragen bij 'de geboorte van een boek'.

2. Niet klaar, dan is het huiswerk voor de volgende les.

Slide 49 - Tekstslide

Dit maakt een verhaal realistisch
Dit maakt een verhaal niet-realistisch
Mensen lijken echt in wat ze doen en zeggen.
De wereld waarin het verhaal zich afspeelt is verzonnen.
Er komen verzonnen wezens / fantasiefiguren voor.
Er komen mensen / plaatsen voor die echt hebben bestaan.
De gebeurtenissen zijn in werkelijkheid ook mogelijk.

Slide 50 - Sleepvraag

Slide 51 - Tekstslide