In een zin staat ten minste één werkwoord.Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.
Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:
lachen: lach - lacht- lachen- lachte- lachten- gelachen - lachend
vallen: val - valt- vallen - viel - vielen - gevallen - vallend