Hoofdstuk 4 Van oorlog naar oorlog Oefentoets

Hoofdstuk 4 Van oorlog naar oorlog Oefentoets
Paragraaf 4.1 Een land om trots op te zijn
Paragraaf 4.2 De Grote Oorlog
Paragraaf 4.3 Hoop en wanhoop
Paragraaf 4.4 Een nieuwe leider

Totaal aantal punten: 26
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4 Van oorlog naar oorlog Oefentoets
Paragraaf 4.1 Een land om trots op te zijn
Paragraaf 4.2 De Grote Oorlog
Paragraaf 4.3 Hoop en wanhoop
Paragraaf 4.4 Een nieuwe leider

Totaal aantal punten: 26

Slide 1 - Tekstslide

Wat is nationalisme?

(Par 4.1)
A
Een eigen staat voor je land willen.
B
Een grote liefde hebben voor je eigen volk.
C
Een leger hebben om je eigen volk te verdedigen.
D
Niet zwakker willen zijn dan andere volken.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is militarisme?

(Par 4.1 Militarisme)
A
Trots zijn op alles dat met het leger te maken heeft.
B
Trots zijn op je eigen land en volk.
C
Trots zijn op je ouders.
D
Zoveel mogelijk koloniën veroveren.

Slide 3 - Quizvraag

Wie was Franz Ferdinand?

(Par 4.1 Moord in Bosnië)
A
Troonopvolger Oostenrijk-Hongarije.
B
Een belangrijke generaal van Duitsland.
C
De koning van het Verenigd Koninkrijk.
D
De koning van Italië.

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn de 5 oorzaken van de Eerste Wereldoorlog?
(Par 4.1)

Slide 5 - Open vraag

Koppel het goede land aan het juiste bondgenootschap!
(Par 4.2)
Geallieerden
Centralen
Duitsland
Groot-Brittannië
Oostenrijk-Hongarije
Rusland
Frankrijk
Turkije

Slide 6 - Sleepvraag

1
2
3
4
5
6
Vrede van Versailles
De VS doet mee aan WOI
Duitse Keizerrijk wordt uitgeroepen in Versailles
Moordaanslag Franz Ferdinand
Wapenstilstand WOI
 Rusland trekt zich terug uit de oorlog

Slide 7 - Sleepvraag

Waar was het Westfront tijdens de Eerste Wereldoorlog?

Slide 8 - Sleepvraag

Verdrag van Versailles
Niet in Verdrag Versailles
Duitsland neemt alle schuld op zich
Duitsland moet herstelbetalingen doen
Duitsland mag maar een beperkt leger hebben
Duitsland moet meedoen aan de Volkenbond
Duitsland krijgt hulp uit het Dawesplan

Slide 9 - Sleepvraag

Leg uit: Waarom werd de moord op kroonprins Franz Ferdinand gezien als het startschot van WO1?
(Par 4.1 Moord in Bosnië)

Slide 10 - Open vraag

Wanneer was de Eerste Wereldoorlog?
(Par 4.2)
A
1912-1918
B
1914-1919
C
1913-1918
D
1914-1918

Slide 11 - Quizvraag

Waarom is het een wereldoorlog?
(Par 4.2 Wereldoorlog)

Slide 12 - Open vraag

Amerika doet mee met de Eerste Wereldoorlog in het jaar:
(Par 4.2 Het laatste oorlogsjaar)
A
1912
B
1914
C
1917
D
1918

Slide 13 - Quizvraag

Wat was het Verdrag van Versailles?

(Par 4.3)
A
Een verdrag dat werd gesloten na de Tweede Wereldoorlog, Duitsland kreeg alle schuld van de oorlog op zich.
B
Een nieuwe grondwet in Frankrijk waardoor Frankrijk een machtig land werd na de Eerste Wereldoorlog.
C
Een wapenstilstand tussen Duitsland en Engeland zodat beide landen hun legers konden uitbreiden.
D
Een verdrag dat gesloten werd in 1919, waarin Duitsland alle schuld kreeg van de Eerste Wereldoorlog.

Slide 14 - Quizvraag

Waarom vond Duitsland het verdrag van Versailles oneerlijk?
(Par 4.3)

Slide 15 - Open vraag

Leg uit hoe de economie kon instortten in 1929? Beschrijf dit stap voor stap.
(Par 4.3 De economie stort in)

Slide 16 - Open vraag

Wat was de directe aanleiding voor de grote economische crisis van de jaren dertig van de twintigste eeuw?
(Par 4.3 Aantek)
A
Het einde van de Eerste Wereldoorlog
B
De ontdekking van olie in het Midden-Oosten
C
Beurs Krach in 1929
D
De invoering van het communisme in Rusland

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het communisme?
(Par 4.4)
A
Er wordt gestreefd naar gelijkheid in bezit.
B
Er wordt gestreefd naar gelijkheid.
C
Er wordt gestreefd naar ongelijkheid.
D
Er wordt gestreefd naar ongelijkheid in bezit.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het fascisme?
(Par 4.4)
A
Politieke beweging die gelooft in nationalisme en antidemocratie.
B
Politieke beweging die gelooft in gelijkheid en militairisme.
C
Politieke beweging die geloofd in gelijkheid en nationalisme.
D
Politieke beweging die gelooft in gelijkheid en antidemocratie.

Slide 19 - Quizvraag

Leg uit; Wat is het verschil tussen communisme en fascisme?
(Par 4.4 Communisme en fascisme)

Slide 20 - Open vraag

De NSDAP staat voor...
(Par 4.4 Nazi's)
A
Democratische Bond
B
Nationaal-Socialisten Duitsland Partij
C
Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij
D
Alle antwoorden zijn ONJUIST

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een totalitaire samenleving?
(Par 4.4 Hitler wordt dictator)
A
Een democratische samenleving met vrijheid van meningsuiting.
B
Een samenleving gebaseerd op religieuze principes.
C
Een samenleving met gelijke rechten voor alle burgers.
D
Een samenleving waarbij de staat totale controle heeft.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is propaganda?
(Par 4.4 Hitler wordt dictator)
A
Een manier van denken en voelen.
B
Iemand die mooie dingen maakt.
C
Ervoor zorgen dat iemand iets gaat denken.
D
Iemand die de plaatsvervanger is van de vorst.

Slide 23 - Quizvraag

Wat waren de gevolgen van de Russische Revolutie?
(Par 4.5)

Slide 24 - Open vraag

Wat is een vijfjarenplan?

(Par 4.5)
A
De regering gaat in 5 jaar een planeconomie starten.
B
In 5 jaar gaan ze het land opnieuw organiseren
C
De regering bepaald wat er in de komende 5 jaar wordt geproduceerd.
D
In 5 jaar wilde de Sovjet-Unie 5 landen innemen

Slide 25 - Quizvraag