In der Bahnhofshalle

Sprachdorf: im Bahnhof

In diesem Kurs lernst du wie du Fahrkarten für den Nahverkehr kaufen kannst und wie du dich am Bahnhof zurechtfindest.

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Sprachdorf: im Bahnhof

In diesem Kurs lernst du wie du Fahrkarten für den Nahverkehr kaufen kannst und wie du dich am Bahnhof zurechtfindest.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formen des Nahverkehrs
mit dem Bus
mit der S-Bahn
mit der U-Bahn
mit dem Zug
mit der Straßenbahn

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie sagt man:
Ik rijd met de trein.

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie sagt man:
Wij rijden met de bus.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie sagt man:
Rijd jij met de tram?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie sagt man:
We nemen de metro.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Was gehört
zusammen?
Personen
Klasse
Reisedatum
Verkehrsmittel
Rückfahrt
ab sofort, heute, morgen, anderes Datum
1 Erwachsener / mehrere Erwachsene
am Tag der Hinfahrt oder anderes Datum
schnell (incl. ICE) oder langsam (alle außer ICE / EC / IC)
1. Klasse oder 2. Klasse

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

das Gleis
der Bahnsteig
der Fahrplan
das Gepäck

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gespräch am Schalter
Kann ich Ihnen helfen?
Ich hätte gerne ein Fahrkarte nach Düsseldorf.
Eine Einzelkarte oder eine Rückfahrtkarte?
Eine Rückfahrtkarte bitte.
Sind Sie Schüler, dann bekommen Sie Ermäßigung.
Ja, ich bin Schüler.
Der Zug fährt in 10 Minuten ab von Gleis vier.
Muss ich umsteigen?
Ja in Hannover. Der anschließende Zug wartet fünf Minuten.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EinFachwieDeutsch
Nimm dein Buch und übersetze die Wörter auf Seite 48 ins Niederländische. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie sagt man:
De trein heeft vertraging.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie sagt man:
U krijgt korting.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie sagt man:
Het voorste deel wordt gescheiden.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Übersetze ins Deutsche:
Ik heb de trein gemisst.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie sagt man:
Een retour alstublieft.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gespräch
Schüler 1
Schüler 2
Kan ik je helpen?
Een kaartje naar Keulen alstublieft.
Een enkeltje of retour?
Een enkeltje.
Ben je scholier?
Ja, ik ben (eigen leeftijd).
Dan krijg je korting.
Wanneer vertrekt de trein?
Over tien minuten van perron 3.
Moet ik overstappen?
Nee, je hoeft niet over te stappen.
Kan ik pinnen?
Ja. Hier is je kaartje. Goede reis.
Dankuwel. Tot ziens.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Du sitzt im Zug
und hörst folgende Ansage.

Du bist verspätet weil:
Ansage
A
de deuren sluiten niet
B
de trein wacht op aansluitende reizigers

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Warum hält (stoppt) der Zug?


Ansage
A
Je bent er en kunt uitstappen.
B
Deze stop is niet gepland. Er staat een auto op de rails.
C
Deze stop is niet gepland. oorzaak onbekend.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt de passagiers
gevraagd?
Antwoord in het NL
Ansage

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gespräch
Schüler 1
Schüler 2
Hoi met mij.
Hoi ben je er al?
Nee, ik heb vertraging / kom later.
Wat is er gebeurd?
Ik heb de trein gemist. Ik stond op het verkeerde perron.
Hoe laat kom je aan / ben je er?
Over 15 minuten, ben je al op het station?
Nee, ik wilde net vertrekken. 
Sorry, ik kom aan op perron 5. Zal ik naar jou komen?
Nee, ik kom naar jou. Geen probleem. Ik zal wel op het goede perron staan. (Ich werde schon auf dem ...)
Dankje. Tot straks.
Tot straks.
Situation
Du bist im Zug unterwegs zu einer Freundin. 
Du hast Verspätung und rufst sie an.

Slide 20 - Tekstslide

Hier eventueel grammatiktrainer Personalpronomen herhalen.
Welke woorden m.b.t.
reizen met het OV
ken je nu in het Duits, zonder
in je boek te kijken?
Schrijf er minstens vijf.

Slide 21 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies