septième cours: le 8 novembre 2024

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klassenregels
We werken rustig samen in de klas.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook weg.
We overleggen zachtjes binnen de MC als we een vraag hebben.
We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal.
We letten op in de les.
Tijdens het zelfstandig werken mag je oortjes in of een koptelefoon op

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

e
Lesdoelen 4havo:
Ik kan de tegenwoordige tijd en de voltooid tegenwoordige tijd toepassen met de regelmatige werkwoorden

Ik kan de onregelmatige werkwoorden avoir, être en aller toepassen in de tegenwoordige, voltooid tegenwoordige, verleden en de toekomende tijd

Lesdoelen 5havo:
Ik kan examenteksten over verschillende onderwerpen begrijpen en de bijhorende vragen beantwoorden
13:00-13:05
introductie
13:05-13:35
Havo 4: Grammatica-herhaling & focus op hoe het gevraagd wordt op de toets

Havo 5: 
Aan de slag met de examenteksten 5 tot en met 8
13:35-14:20
Havo 5: teksten bespreken

Havo 4: aan de slag met grammatica-oefentoets
14:20-14:30
Exit-ticket met de lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le présent
ww op -er
ww op -re
ww op -ir
parler
répondre
choisir
je
parle
réponds
choisis
tu
parles
réponds
choisis
il / elle / on
parle
répond
choisit
nous
parlons
répondons
choisissons
vous
parlez
répondez
choisissez
ils / elles
parlent
répondent
choisissent

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De passé composé wordt:
donner  (geven)
vendre  (verkopen)
finir  (eindigen)
j'
ai donné
ai vendu
ai fini
tu
as donné
as vendu
as fini
il/elle/on
a donné
a vendu
a fini
nous
avons donné
avons vendu
avons fini
vous
avez donné
avez vendu
avez fini
ils/elles
ont donné
ont vendu
ont fini

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Passé composé être
Vrouwelijk enkelvoud + e
Mannelijk enkelvoud + niks
Vrouwelijk meervoud + es
Mannelijk meervoud + s
Voorbeeld :  Je suis venu, elle est venue, ils sont venus elles sont venues

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


j'
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles
parlé
parlé
parlé
parlé
parlé
parlé
parlé
parlé
parlé
Passé composé: exemples
ai
as
a
a
a
avons
avez
ont
ont

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles
resté(e)
resté(e)
resté
restée
resté(e)(s)
resté(e)s
resté(e)(s)
restés
restées
Passé composé: exemples
suis
es
est
est
est
sommes
êtes
sont
sont

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met la phrase au passé composé:
Inès arrive en retard au concert

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Met la phrase au passé composé:
Sa copine attend Inès pendant près d'une heure

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Met la phrase au passé composé:
Julie finit par se fâcher contre Inès

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

4. Mets la phrase au passé composé:

J'observe souvent des écoles.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Mets au PASSÉ composé:
Vous travaillez avec Marc.
(écris toute la phrase)

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Mets la phrase au passé composé
"Pierre frappe Natalie"

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Etre (zijn)

Je suis
Tu es
Il, elle, on est

nous sommes
vous êtes
ils, elles sont
Avoir (hebben)

J'ai
Tu as
Il, elle, on a

nous avons
vous avez
ils, elles ont
Aller (gaan)

Je vais 
Tu vas 
Il. elle, on va 

nous allons 
vous allez 
ils, elles vont 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

être, avoir en aller  in passé composé
être
avoir
aller
je/j'
ai été
ai eu
suis allé(e)
tu
as été
as eu
es allé(e)
il/elle/on
a été
a eu
est allé(e)(s)
nous
avons été
avons eu
sommes allé(e)s
vous
avez été
avez eu
êtes allé(e)(s)
ils/elles
ont été
ont eu
sont allé(e)s

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

être, avoir en aller imparfait
être
avoir
aller
je/j'
étais
avais
allais
tu
étais
avais
allais
il/elle/on
était
avait
allait
nous
étions
avions
allions
vous
étiez
aviez
alliez
ils/elles
étaient
avaient
allaient

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

être, avoir en aller in futur simple
être
avoir
aller
je/j'
serai
aurai
irai
tu
seras
auras
iras
il/elle/on
sera
aura
ira
nous
serons
aurons
irons
vous
serez
aurez
irez
ils/elles
seront
auront
iront

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

être, avoir en aller in conditionnel
être
avoir
aller
je/j'
serais
aurais
irais
tu
serais
aurais
irais
il/elle/on
serait
aurait
irait
nous
serions
aurions
irions
vous
seriez
auriez
iriez
ils/elles
seraient
auraient
iraient

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat.
Nous .......................... (être, passé composé) à l'école.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat.
Ils .......................... (avoir, présent) quinze ans.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat.
Tu .......................... (aller, imparfait) en France.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat.
Vous .......................... (être, conditionnel) riches.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat.
Elle .......................... (aller, futur simple) au Japon.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat.
On .......................... (être, présent) sympa.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat.
J' .......................... (avoir,imparfait) dix ans.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat.
Ils .......................... (être, passé composé) tristes.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat.
Elle .......................... (aller, passé composé) au Denmark.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat.
Nous .......................... (aller, présent) au Portugal.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat.
Vous .......................... (être, présent) heureux.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Le comparatif

Slide 31 - Tekstslide

6. Actieve verwerking
De docent maakt expliciet hoe de leerstof actief verwerkt dient te worden. De docent start met modelleren en laat leerlingen vervolgens actief inoefenen. Volgens het 'ik-wij-jullie/jij-wij' principe wordt de ondersteuning geleidelijk afgebouwd. Er wordt gevarieerd in oefentypes en het leerproces wordt zichtbaar gemaakt, bijvoorbeeld met hardop denken opdrachten. Effectieve leerstrategieën zoals zelftesten, gespreid leren, schema’s maken, en samenvatten volgens de Cornell-methode worden expliciet aangeleerd. Dit herkneden van de lesstof helpt bij het bewerken van het lange termijn geheugen
Le comparatif = de vergrotende trap


= even ....... als
Je gebruikt plus/moins + bijvoeglijk naamwoord
= groter dan
of
minder groot dan
Je gebruikt aussi  + bijvoegijk naamwoord

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het bijvoeglijk naamwoord
- Wat is de regel?




Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le superlatif
Met de superlatif druk je de overtreffende trap uit.

Traduisez en français 
De grootste =
De kleinste =
De slimste =
De meest sportieve =
De liefste =

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le superlatif et l'adjectif

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Complète la phrase avec un comparatif:

2. Une souris est … un chat.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Complétez par le comparatif correct:
Jan est (groter) que Nisa.

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

écris la phrase avec le superlatif:
Marie est (++ grand) ............... (Marie is de grootste)

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Complétez par le comparatif correct:
Guus est (even intelligent) que Joke.

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Complétez par le comparatif correct:
Evelien est (intelligenter) que Maaike.

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Complétez par le comparatif correct:
Joris court (sneller) que Lars.

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Traduisez les superlatifs suivants:

Het mooiste geheim
De kleinste bestelling
Het compleetste ontvangst

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Le chien marrant est un jeune animal.
-> zet beide 'adjectifs' in de superlatif

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies