Oefenen AFP 3.2

Oefenen AFP 3.2
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefenen AFP 3.2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke aandoening
raakt de myeline
beschadigd?
A
Multiple sclerose
B
CVA
C
Parkinson
D
ALS

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke aandoening is er een tekort aan de neurotransmitter dopamine?
A
ALS
B
Schizofrenie
C
Parkinson
D
Alzheimer

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is de oorzaak van de ziekte van Parkinson?
A
afsterven substantia nigra > te weinig dopamine productie
B
gebruik van Haldol waardoor dopamine blokkade
C
boksen of ander hersenletsel wat de substantie nigra beschadigd heeft.
D
door CVA > schade > aansturing van de aanmaak van dopamine werkt niet meer.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke behandeling hoort bij de ziekte van Parkinson?
(er zijn 2 goede antwoorden)
A
anti-epileptica
B
dopaminemedicatie
C
Riluzone
D
Deep Brain stimulation

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk van de onderstaande ziektebeelden is er vaak sprake van een begin met oogklachten (pijn, slechter zien, dubbelzien), duizeligheid, minder kracht in de benen, doof gevoel in de benen, problemen met plassen.
A
epilepsie
B
Amytrofische laterale sclerose
C
Multipele sclerose
D
ziekte van parkinson

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort bij de symptomen van Parkinson?
A
Beven
B
Bwegingsarmoede
C
Rigiditeit
D
Alle drie zijn goed

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de oorzaak van multiple sclerose?
A
Bacteriële infectie
B
Genetische afwijking
C
Auto-immuunreactie
D
Virale infectie

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is deepbrainstimulation (DBS)
A
Medicatie die het tekort aan dopamine herstelt
B
Training voor parkinson patiënten om beter te kunnen blijven bewegen
C
Een neurstimulator bij MS
D
Een neurostimulator in de hersen bij Parkinson

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij deze vorm van MS verlopen je klachten in een golfbeweging: periodes van aanvallen wisselen af met die van herstel
A
Primair progressieve MS
B
Secundaire progressieve MS
C
Relapsing remitting MS
D
Primaire MS

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurd er bij Multiple Sclerose (MS)?
A
Minder hormonen waardoor hormoonziekte ontstaat.
B
De myelineschede wordt versterkt en verlengd.
C
De beschermlaag rondom de zenuwen raken beschadigd.
D
Prikkels worden goed doorgegeven door de zenuwen waardoor het te snel gaat.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij de ziekte MS (Multiple Sclerose) wordt het myeline om de zenuwcellen aangetast. Wat is hiervan het effect?
A
De zenuwcellen kunnen minder impulsen doorgeven
B
De zenuwcellen kunnen minder goed contact maken
C
In de zenuwen raken zenuwcel-uitlopers elkaar
D
In de zenuwen worden zenuwcel-uitlopers kapot gemaakt

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk van de onderstaande ziektebeelden is er vaak sprake van spierzwakte of spasme in de spieren, van ademhalingsproblemen, spreken en slikproblemen
(2 mogelijke oorzaken)
(45 sec)
A
ziekte van Duchenne
B
Amytrofische laterale sclerose
C
Multipele sclerose
D
ziekte van parkinson

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tot welke functioneringsproblemen leidt een verstandelijke beperking?
A
Conceptuele vaardigheden
B
Sociale vaardigheden
C
Praktische vaardigheden
D
A, B en C zijn alle mogelijk

Slide 14 - Quizvraag

Een verstandelijke beperking:
zorgt voor functioneringsproblemen op verschillende gebieden:
  • Conceptuele vaardigheden: bv lezen en geldbegrip
  • Sociale vaardigheden: bv contacten leggen en verantwoordelijkheid
  • Praktische vaardigheden: bv ADL en huishouden
Ontstaat vóór het 18e levensjaar
Wanneer hersenletsel later in het leven ontstaat, spreken we van niet-aangeboren hersenletsel (NAH).

Epilepsie bij mensen met een verstandelijke beperking
A
Komt niet voor
B
Komt vaker voor
C
Heeft hier geen relatie mee
D
Is gelijk voor iedereen

Slide 15 - Quizvraag

Epilepsie komt vaker voor bij mensen met een verstandelijke beperking. Ongeveer 30% van hen heeft epilepsie.
https://epilepsie.nl/over-epilepsie/wie-krijgt-epilepsie-en-op-welke-leeftijd/verstandelijke-beperking
Een depressie bij iemand met een verstandelijke beperking kan zich uiten door:
A
verergering van gedrag dat al langer aanwezig is
B
verlies van interesse in zichzelf en in de omgeving
C
geen van beide
D
beide

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is narcolepsie?
A
Slaapstoornis waarbij je benen 's nachts veel bewegen
B
Zeldzame ziekte waarbij je overdag plotseling in slaap valt
C
Slaapstoornis waarbij je in je slaap soms stopt met ademen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar over de ziekte van Duchenne
A
Meisjes krijgen de ziekte voornamelijk
B
Mensen met deze ziekte worden maximaal 20 jaar oud
C
Het is een erfelijke ziekte
D
Mensen met deze ziekte kunnen géén ademhalingsondersteuning krijgen

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat mist er als je de ziekte van Duchenne hebt
A
Chromosoom
B
Dystrofine

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de oorzaak van Duchenne?
A
erfelijke X-gebonden recessieve aandoening
B
erfelijke X-gebonden dominante aandoening
C
erfelijke Y-gebonden recessieve aandoening
D
erfelijke Y-gebonden dominante aandoening

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is Duchenne spierdystrofie?
A
Een spierziekte die zich kenmerkt door gevoelsstoornissen
B
Ziekte waarbij spieren een voor een uitvallen en ook ademhalingsspieren
C
Ziekte die spierzwakte en een gering uithoudingsvermogen veroorzaakt
D
Een ernstige erfelijke spierziekte die de spieren aantast en verzwakt

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meervoudige beperking wat is dat?
A
Naast een verstandelijke beperking een ziekte
B
naast een ernstige verstandelijke beperking ook lichamelijke beperkingen
C
Meervoudige ziektes en beperkingen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee kenmerken horen bij een verslaving
A
Je doet het vaak en je vindt het lekker
B
Moeilijk stoppen + verslaving gaat boven alles
C
Je vindt het lekker en je je verslaving gaat boven alles
D
Je ouders vinden dat je het teveel doet + je wilt niet stoppen

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een belangrijk kenmerk van een verslaving?
A
Je kunt zelf kiezen hoe vaak je iets gebruikt, maar stopt als je wilt
B
Je hebt het gevoel dat je iets móet doen of gebruiken
C
Je gebruikt omdat je denkt dat het je beter laat voelen
D
Je gebruikt omdat anderen dat van je verwachten

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk kenmerk van een verslaving is onjuist
A
Als je niet meer zonder een middel kunt, lichamelijk of psychisch
B
Steeds meer nodig hebt van een bepaald middel om hetzelfde effect te bereiken 
C
Ontwenningsverschijnselen krijgt als je niet gebruikt.
D
Minder dan de helft van de dag bezig bent met het gebruik door erover te denken, het te verkrijgen of daadwerkelijk te gebruiken

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord hoort bij deze omschrijving?

Een psychische eetstoornis. De stoornis gaat vaak gepaard met hevige eetbuien
A
obestitas
B
anorexia
C
boulimia
D
diabetes

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schizofrenie ontwikkelt zich in fases. Welke fase is de prodromale fase?
A
de eerste
B
de tweede
C
de derde
D
de vierde

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schizofrenie ontwikkelt zich in fases. Welke fase is de herstelfase?
A
de eerste
B
de tweede
C
de derde
D
de vierde

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stelling over schizofrenie is juist?
A
De acute fase wordt overheerst door wanen en hallucinaties.
B
Schizofrenie begint met een psychose.
C
De stoornis ontwikkelt zich altijd heel langzaam

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Cluster A persoonlijkheidsstoornissen kenmerken zich door:
A
Zeer angstig en onzeker gedrag
B
Vreemd en excentriek gedrag
C
Emotioneel en onvoorspelbaar reageren
D
Extreem extravert en aanwezig gedrag

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag
Welke kenmerken horen bij cluster A persoonlijkheidsstoornissen?
A
vreemd of excentriek
B
moeite met beheersen van impulsen en emoties
C
angstige of gespannen, grote mate van controle
D
geen flauw idee

Slide 31 - Quizvraag

Wat is cluster A persoonlijkheidsstoornis?
De persoonlijkheidsstoornissen die vallen onder Cluster A hebben kenmerken die vaak worden omschreven als 'vreemd' of 'excentriek'. Tot dit cluster horen 3 typen: de paranoïde, schizoïde en schizotypische persoonlijkheidsstoornis.

Tot cluster B behoren mensen die zeer verhit kunnen reageren, impulsief zijn en het moeilijk vinden om met hun emoties om te gaan.
borderline persoonlijkheidsstoornis.
antisociale persoonlijkheidsstoornis.
theatrale persoonlijkheidsstoornis.
narcistische persoonlijkheidsstoornis.

Wat betekent cluster C?
De persoonlijkheidsstoornissen die vallen onder cluster C hebben vaak kenmerken die worden omschreven als angstig, gespannen en grote mate van controle. Tot dit cluster behoren 3 typen: de afhankelijke, vermijdende en dwangmatige (obsessief-compulsieve) persoonlijkheidsstoornis.

Welke kenmerken horen bij cluster C persoonlijkheidsstoornissen?
A
moeite met beheersen van impulsen en emoties
B
angstige of gespannen, grote mate van controle
C
geen flauw idee
D
vreemd of excentriek

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijkheidsstoornissen ontstaan als gevolg van
A
Erfelijke factoren (temperament)
B
Gezinsomstandigheden waardoor bijvoorbeeld onvoldoende aandacht, grenzen, en veiligheid kon worden geboden
C
Traumatisch ervaringen, bijvoorbeeld vroege verlating of seksueel misbruik
D
Er is 1 specifieke oorzaak, er is sprake van een ingewikkeld samenspel van 1 of meerdere van bovengenoemde factoren

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is een voorbeeld van een negatief symptoom bij schizofrenie
A
Weinig energie
B
Hallucinaties
C
Apathie

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



De ziekte van Duchenne is een aangeboren spierziekte die wordt veroorzaakt door een recessief gen op het X-chromosoom.
Wie hebben meer kans op de ziekte van Duchenne, mannen of vrouwen? Leg je antwoord uit. [1p]

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn symptomen van Anorexia Nervosa?
A
De drang om grote hoeveelheden te eten
B
Te weinig eten
C
Na de maaltijd veel bewegen, laxeren of braken
D
De drang om grote hoeveelheden te eten

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen kenmerk van anorexia nervosa?
A
Negatieve zelfbeeld
B
Angst om dik te worden
C
Perfectionist
D
Angst om af te vallen

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een complicatie van spasticiteit?
A
Hypotonie
B
Contracturen
C
Parese
D
Onwillekeurige spiersamentrekkingen

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de rol van riluzol in de behandeling van ALS?
A
het kan de ziekte genezen
B
het kan de pijn verlichten
C
het vermindert de spasticiteit
D
het vertraagt de progressie van de ziekte

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Sanne heeft de spierziekte spasticiteit. Hoe kun je contracturen voorkomen?
A
door een goede lichaamshouding
B
door haar te ondersteunen bij het lopen
C
door genoeg vitamines te eten
D
door haar in een rolstoel te verplaatsen

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies