In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
WELCOME 3V!
Slide 1 - Tekstslide
Modal verbs - Which ones do you remember from the previous lessons?
Slide 2 - Woordweb
Can & Be able to
1. Als je wilt zeggen dat iemand iets kan kun je can of be able to gebruiken.
2. Als je praat over vaardigheden dan gebruik je can, cannot, can't of could voor een past vaardigheid
3. Als je wilt zeggen dat iemand in staat is om iets te doen bijvoorbeeld naar een feestje gaan - be able to
4. als je wilt zeggen dat iemand iets in de verleden of toekomst "kunnen" of "in staat zijn" gebruik je was / were able to+ hele werkwoord
will be able to + hele werkwoord
Slide 3 - Tekstslide
I ................. do mental airthmetic when I was younger, but not any more.
A
can
B
am able to
C
was able to
D
could
Slide 4 - Quizvraag
I ___ come to your party tonight.
A
can
B
am able to
C
is able to
D
are able to
Slide 5 - Quizvraag
He ___ do that yesterday.
A
was not able to
B
were not able to
C
could not able to
Slide 6 - Quizvraag
Jessy ...................... bench 300lb in weights.
A
can
B
are able to
C
is able to
D
can't
Slide 7 - Quizvraag
Must, have to, should
1. Should (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) zou moeten. Je geeft advies of raadt iets af.
2. must (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) moet. Kan ook wettelijke zijn.
3. has to / have to + hele werkwoord om zekerheid, noodzaak of verplichting uit te drukken. (informeel)
4. don't have to / doesn't have to + hele werkwoord iets hoeft niet, het is geen verplichting.
Slide 8 - Tekstslide
You ___ study for you tests. It's so stupid not to.
A
should
B
have to
C
must
Slide 9 - Quizvraag
There are plenty tomatoes in the fridge, you.... buy any.
A
must not
B
should not
C
don't have to
Slide 10 - Quizvraag
It's a hospital. You ... smoke in here.
A
must not
B
don't have to
C
should not
Slide 11 - Quizvraag
If Susan said that, it ______be true. She never lies.
A
should
B
must
C
have to
Slide 12 - Quizvraag
May, might, be allowed to
1. may / might + hele werkwoord om toestemming te vragen of zeggen dat iets (of niet) is toegestaan. 'may' is mogen en 'might' is zou mogen.
2. may/might om mogelijkheid aan te geven. 'May' is meer zeker dan 'might".
3. be allowed to + hele werkwoord om te zeggen dat iets (of niet) is toegestaan volgens de regels.
Slide 13 - Tekstslide
(Talking to someone you have never met in the most polite way possible) ... I ask you a question sir?
A
May
B
Might
C
Am I allowed to
Slide 14 - Quizvraag
If you don't do your homework you........... get extra work from the teacher.
A
must
B
have to
C
should
D
might
Slide 15 - Quizvraag
The weather forecast say it will rain in the next hour, so you ............... want to take an umbrella.
A
Might
B
May
C
Should
D
Am I able to
Slide 16 - Quizvraag
In France you ........................bring mobile phones into the classroom anymore. They have been banned.
A
may not
B
might not
C
are not allowed to
Slide 17 - Quizvraag
You ... (not) drive faster than 100km/h on the motorway between 06:00 - 19:00
A
should not
B
might not
C
are not allowed to
Slide 18 - Quizvraag
Which modal verbs mean: You are allowed to do this:
A
must
B
can
C
have to
D
may
Slide 19 - Quizvraag
Here are 4 modal verbs, but which sentence uses a modal incorrectly?
A
It may rain tomorrow
B
It might rain tomorrow
C
It is allowed to rain tomorrow
D
It could rain tomorrow
Slide 20 - Quizvraag
Kunnen, mogen of mogelijk ziijn
Zou kunnen/ zou mogen
Zou (misschien) kunnen / mogen
Zou (heel misschein) kunnen / mogen
Kunnen of in staat zijn
Mogen / toestemming krijgen
Zou moeten
Moeten
Should
Must
Have to
be allowed to
be able to
Might
May
Could
Can
Slide 21 - Sleepvraag
What does the modal verb say?
I can do that for you.
A
zekerheid
B
verplichting
C
mogelijkheid
D
toestemming
Slide 22 - Quizvraag
What does the modal verb say?
I must post this letter today.
A
zekerheid
B
verplichting
C
mogelijkheid
D
toestemming
Slide 23 - Quizvraag
What does the modal verb say?
I could do my homework tomorrow, but today is better I think.
A
verplichting
B
mogelijkheid
C
kans
D
toestemming
Slide 24 - Quizvraag
Which modal verb means: it is not necessary to do this, but you can if you want to?
A
you don't have to
B
must
C
have to
Slide 25 - Quizvraag
Which modal verbs mean: It is necessary to do this
A
must
B
can
C
have to
D
be allowed to
Slide 26 - Quizvraag
have to
must
should
can
be able to
could
moeten vanuit iemand anders/
moet van de "spreker"
zou moeten
zou kunnen
kan
in staat zijn om
Slide 27 - Sleepvraag
www.englishpage.com
Slide 28 - Link
www.englishpage.com
Slide 29 - Link
www.englishpage.com
Slide 30 - Link
www.englishpage.com
Slide 31 - Link
could
to be able to
to be allowed to
can
zou kunnen
zou mogen
konden
mochten
kunnen,
in staat zijn tot
mogen,
toestemming krijgen
kunnen,
mogen,
mogelijk zijn
Slide 32 - Sleepvraag
Exercise
Choose between:
must (not) / have to / has to / do not have to / does not have to
Type only the modals
Slide 33 - Tekstslide
Choose between: must (not) / have to / has to / do not have to / does not have to Type only the modals I __ visit my friend. It's her birthday.
Slide 34 - Open vraag
Choose between: must (not) / have to / has to / do not have to / does not have to Type only the modals Sam __ wear a uniform at his Englsih school.
Slide 35 - Open vraag
Choose between: must (not) / have to / has to / do not have to / does not have to Type only the modals You __ go to the supermarket. I'll go later.
Slide 36 - Open vraag
Choose between: must (not) / have to / has to / do not have to / does not have to Type only the modals You __ register in order to take a driving test.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.