Na het maken van deze toets heb je inzicht in de beheersting van de leerdoelen
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets Hoofdstuk 8
Na het maken van deze toets heb je inzicht in de beheersting van de leerdoelen
Slide 1 - Tekstslide
Verbranding in de mens vindt plaats in het celorganel genaamd …………
A
Mitochondrie
B
Endoplasmatisch reticulum
C
Bladgroenkorrels
D
Golgi systeem
Slide 2 - Quizvraag
Welk celorganel zie je?
A
Celkern
B
Golgi apparaat
C
Mitochondriën
D
Endoplasmatisch reticulum
Slide 3 - Quizvraag
Celkern
Endoplasmatisch reticulum
Ribosoom
Receptoren
Mitochondrium
Celmembraam
Cytoplasma
Slide 4 - Sleepvraag
A
kern
B
endoplasmatisch reticulum
C
mitochondriën
D
ribosomen
Slide 5 - Quizvraag
Energiecentrales van de cel zijn
A
Vacuoles
B
Endoplasmatisch reticulum
C
Golgi-systeem
D
Mitochondriën
Slide 6 - Quizvraag
Spierstelsel
Bloedvatenstelselv
Ademhalingsstelsel
Verteringsstelsel
Slide 7 - Sleepvraag
Leg uit wat een orgaan is.
Slide 8 - Open vraag
Hoe noem je een groep organen die samenwerken?
Slide 9 - Open vraag
Sleep de juiste organen naar de juiste plek in het lichaam.
Borstholte
Buikholte
Hart
Dunne darm
Maag
Luchtpijp
Lever
Slide 10 - Sleepvraag
Welke van de volgende organen zit in de borstholte en in de buikholte?
A
Slokdarm
B
Maag
C
Lever
D
Hart
Slide 11 - Quizvraag
Om te schrijven moeten de spieren en botten in je arm en hand bewegen. Welke orgaanstelsels zijn betrokken bij deze schrijfbewegingen? - Noteer vijf orgaanstelsels. - Zet er telkens bij welke taak het orgaanstelsel heeft.
Slide 12 - Open vraag
Om te kunnen bewegen hebben spieren verschillende stoffen nodig.
Welke stoffen worden aangegeven met de nummers 1 en 2?
Slide 13 - Open vraag
Welke stoffen gaan de spier in bij nummer 3?
A
alleen stof 1
B
alleen stof 2
C
stof 1 en stof 2
D
geen van beide stoffen
Slide 14 - Quizvraag
Hieronder staat een schematische tekening van een spiercel. Er gaan stoffen de spier in en uit. De spier kan hierdoor samentrekken.
De stoffen 1 en 3 stellen zuurstof en water voor. Hoe heten de stoffen 2 en 4?
Slide 15 - Open vraag
Door welk proces kan de spier samentrekken?
Slide 16 - Open vraag
Wat is de taak van het verteringsstelsel?
A
Aansturen van organen en spieren
B
Klein maken en opnemen van voedingsstoffen
C
opnemen van zuurstof en afgeven van koolstofdioxide
D
vervoeren van bloed
Slide 17 - Quizvraag
Welke voedingsstoffen moeten worden verteerd voor ze kunnen worden opgenomen?
Moet verteerd worden
Koolhydraten
Vetten
Water
Mineralen
Vitaminen
Eiwitten
Slide 18 - Sleepvraag
Wat is vertering?
A
Energie in voedingsstoffen gebruiken om te bewegen.
B
Voedingsstoffen gebruiken om cellen te bouwen.
C
Voedingsstoffen klein maken zodat ze in het bloed kunnen worden opgenomen.
Slide 19 - Quizvraag
Sleep de organen naar de juiste plaats.
Slokdarm
Lever
Dikke darm
Galblaas
Maag
Alvleesklier
Dunne darm
appendix
anus
Slide 20 - Sleepvraag
Peristaltische bewegingen duwen het voedsel van je mond omlaag naar je maag. Als je moet overgeven, gebeurt het omgekeerde.
Waar trekt de wand van de slokdarm samen als je eet en waar als je overgeeft: op plaats 1 of op plaats 2?
A
Als je eet op plaats 2, als je overgeeft op plaats 1
B
Als je eet op plaats 1, als je overgeeft op plaats 2.
Slide 21 - Quizvraag
In de darm is de vertering afgemaakt door darmsap. In de dunne darm zit nu glucose. Even later zit de glucose in je bloed.
Bekijk de tekening van de dunne darm met bloedvaten hieronder.
A
Glucose is van plaats nummer 1 naar plaats nummer 2 gegaan.
B
Glucose is van plaats nummer 1 naar plaats nummer 3 gegaan.
C
Glucose is van plaats nummer 3 naar plaats nummer 1 gegaan
D
Glucose is van plaats nummer 3 naar plaats nummer 2 gegaan.
Slide 22 - Quizvraag
Sleep de organen naar de juiste onderdelen.
Longblaasje
Luchtpijp
Keelholte
Brongiën
Neusholte
Slide 23 - Sleepvraag
Bij inademen...
A
ontspant het midden rif zich
B
trekt het middenrif samen
C
doet het middenrif niks
D
zet het middenrif uit
Slide 24 - Quizvraag
Bij een adembeweging trekken de tussenribspieren en middenrifspieren samen.
Wat gebeurt hierdoor?
A
De borstkas wordt groter, je ademt in.
B
De borstkas wordt groter, je ademt uit.
C
De borstkas wordt kleiner, je ademt in.
D
De borstkas wordt kleiner, je ademt uit.
Slide 25 - Quizvraag
1
2
4
5
6
7
Vitale capaciteit
Inspiratoir reservevolume
Ademvolume
Restvolume
Expiratoir reservevolume
Longvolume
Slide 26 - Sleepvraag
Hoeveelheid lucht die bij een rustige ademhaling wordt in- of uitgeademd
Hoeveelheid lucht die je extra kunt inademen bij diepe inademing
Deel van je ademhalingsstelsel waarvan de lucht niet de longblaasjes bereikt (ongeveer 150ml)
Hoeveelheid lucht die je extra kunt uitademen bij diepe uitademing
Hoeveelheid lucht die in de longen achterblijft na zo diep mogelijke uitademing
Hoeveelheid lucht die maximaal per ademhaling kan worden in- of uitgeademd
Totale inhoud van de longen
Vitale capaciteit
Inspiratoir reservevolum
Ademvolume
Restvolume
Expiratoir reservevolume
Dode ruimte
Longvolume
Slide 27 - Sleepvraag
Bij een gewone inademing is de hoeveelheid lucht in de longen gelijk aan:
A
de vitale capaciteit
B
het ademvolume + inspiratoir reservevolume
C
de vitale capaciteit + restvolume
D
het ademvolume + restvolume
Slide 28 - Quizvraag
Waaruit bestaat bloed?
A
Bloedplasma, rode bloedcellen, bloedplaatjes, water