Lidwoord --> de, het, een (
de bal,
het meisje)
Werkwoord --> iets wat je doet/wat gebeurt (ik loop, het regent)
Voorzetsel --> tegen, onder, op, naast, voor de tafel
Zelfstandig naamwoord --> een ding (de reden, het tafeltje)
Bijvoeglijk naamwoord --> wat je aan een zn toevoegt (de blije vrouw)