26-10-2022

26 oktober 2022
Lesdoelen
Huiswerk
Uiterlijk
Hobby's
Werkwoorden vervoegen
Bezittelijke voornaamwoorden
Huiswerk
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsPrimary EducationAge 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

26 oktober 2022
Lesdoelen
Huiswerk
Uiterlijk
Hobby's
Werkwoorden vervoegen
Bezittelijke voornaamwoorden
Huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
 Am Ende von dieser Unterrichtsstunde, könnt/habt ihr:
-  das Aussehen von euch selbst/jemanden/etwas  beschreiben.
- mindestens 7 Hobbys auf Niederländisch nennen.
- in eigenen Wörtern die Regeln des Konjugierens von Verben im Präsens beschreiben.
- die possessiv Artikel kennengelernt.

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
- Woorden hoofdstuk 1 leren
- Jeugdjournaal kijken

Slide 3 - Tekstslide

Vertaal: Anfänger
A
aangenaam
B
allemaal
C
beginner
D
Finse

Slide 4 - Quizvraag

Vertaal: auch
A
auk
B
ook
C
uik
D
ok

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal: heute Abend
A
vandaag
B
vannacht
C
's avonds
D
vanavond

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal: Gutenacht
A
welterusten
B
slap lecker
C
tot straks
D
vandaan

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal: bis
A
en
B
tot
C
wat
D
met

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal: wie
A
wie
B
wat
C
waar
D
hoe

Slide 9 - Quizvraag

Uiterlijk
- het geslacht
- de kleur
- het kledingstuk (de outfit)
- het kapsel
- de vorm

Slide 10 - Tekstslide

Hobby en beroep
- Hoofdstuk 2, opdracht 1, 2, 3, 4, 8
- Opdrachtenblad, opdracht 7

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoorden vervoegen
                               'werken'
enkelvoud
ik                  werk
jij                  werkt
hij/zij/het/u werkt
(arbeiten)
meervoud
wij                 werken
jullie              werken
zij                   werken
der Stamm in der 2. und 3. Person Singular erhalt ein -t. Die Pluralform ist in allen Fällen die Infinitivform.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden
- luisteren

Slide 13 - Tekstslide

Uitzondering 1
Wenn das Personalpronomen jij hinter dem Verb steht, z.B. bei einer Frage, fällt das t weg. 

Jij werkt in het ziekenhuis.
Werk jij in het ziekenhuis?

Slide 14 - Tekstslide

Uitzondering 2
Stam = infinitief  - 'en'.  + extra klinker (Vokal) bij enkelvoud
vragen -> ik vraag

spelen, maken


woorden met één klinker en één medeklinker voor -en. 

Slide 15 - Tekstslide

Uitzondering 3
Stam = infinitief - 'en'. - een medeklinker (Konsonant)
bellen -> ik bel
stoppen -> ik stop


een stam eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers

Slide 16 - Tekstslide

Uitzondering 4
Stam eindigt nooit op -v of -z.
-v --> -f
-z --> -s
beloven- ik beloof
kiezen - ik kies

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeelden
Hij (kennen) veel mensen.
Ik (geven) Nederlandse les.
Jij (lezen) een tijdschrift.

Slide 18 - Tekstslide

Maken
Opdrachtenblad opdracht 8

Slide 19 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
Personalpronomen v.s. Possessivpronomen                                          
ik                         mijn     (mein)                           
jij                         jouw/je    (dein)                        
hij/zij/u/het                       zijn/haar/uw/zijn   (sein/ihr/Ihr/sein)
wij                          ons/onze    (uns/unser)        
jullie                       jullie          (euch/eurer)         
zij                        hun      (ihr)                           

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk
- Opdrachtenblad opdracht 9 en 10.

Slide 21 - Tekstslide