18 - relativa
1 / 13
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
welke naamval is
qui (2x)
qui (2x)
A
nom. mv. vr.
B
nom. mv. m.
C
nom. ev. m.
D
abl. ev. m.
Slide 3 - Quizvraag
quibus is
(meerdere antwoorden goed)
(meerdere antwoorden goed)
A
acc.ev.m.
B
dat.mv. vr
C
abl.mv. m.
D
abl.mv.vr
Slide 4 - Quizvraag
Genitivus mv van qui is
A
quos
B
quorum
C
quarum
D
quis
Slide 5 - Quizvraag
Hoe heet het woord waarop het betrekkelijk voornaamwoord betrekking heeft?
Slide 6 - Open vraag
Het betrekkelijk voornaamwoord komt in .... overeen met het antecedent.
A
naamval, getal en geslacht
B
naamval en geslacht
C
getal en geslacht
D
getal en naamval
Slide 7 - Quizvraag
de vorm cuius is in alle geslachten gelijk
A
ja
B
nee
Slide 8 - Quizvraag
Puer puellae, quam valde amat, rosam dat.
Welk woord is het antecedent in deze zin?
Welk woord is het antecedent in deze zin?
Slide 9 - Open vraag
Vir, quem feminae salutant, meus pater est.
Wat klopt?
Wat klopt?
A
quem = nom, want het verwijst naar vir
B
quem = acc, want het is mannelijk
C
quem = mannelijk, want het antecedent is vir
D
quem = acc, want het is LV
Slide 10 - Quizvraag
Urbem, quae aedificata est, Romam vocamus.
A
De stad, waarin gebouwd is, noemen wij Rome.
B
De gebouwde stad noemen wij Rome.
C
De stad, die gebouwd is, noemen wij Rome.
D
Welke stad die gebouwd is noemen wij Rome?
Slide 11 - Quizvraag
Urbs, cui muros Romulus aedificabat, erat Roma.
A
De stad, waarvoor Romulus muren bouwde, was Rome.
B
De stad, waarvan Romulus de muren bouwde, was Rome.
C
Romulus bouwde muren voor de stad, die Rome was.
D
De stad, die met muren door Romulus was gebouwd, was Rome.
Slide 12 - Quizvraag
Populus, cuius rex erat Romulus, Romae vivebat.
A
Romulus was koning van het volk dat in Rome leefde.
B
Het volk dat Romulus als koning had, leefde in Rome.
C
Het volk, waarvan Romulus koning was, leefde in Rome.
D
Welk volk had Romulus als koning en leefde in Rome?
