1. Benoem feiten en bronnen. Wat, wanneer, wie betrokken en vooral: wie zegt het.
2. Informatie moet zo volledig mogelijk zijn en alle kanten belichten.
3. Hoor- en wederhoor toepassen.
4. Controleer altijd of de feiten kloppen.
5. Maak duidelijk wat de feiten zijn en wat meningen zijn.