Modals

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Modal verbs 
Om aan te geven dat je iets kan, moet, mag, zou moeten, niet mag, niet kan etc. etc. gebruik je modale hulpwerkwoorden oftewel modal verbs. 

Een modal verb in zijn eentje komt niet voor: er volgt altijd een ander werkwoord op. Je mag IETS niet, je moet IETS. Dat IETS geef je aan door een ander werkwoord. 

Slide 2 - Tekstslide

Welke modal verbs ken je al?
(of heb je gezien op de voorpagina)

Slide 3 - Woordweb

Modal verbs

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden:
Will                      Will you help me with this?
Would                She would do much better if she listened to my advice.
Would like        I would like to eat pizza tonight
Can                     He can speak French.
Could                Could you tell me what time it is? 
                             (verleden tijd & beleefde vorm van ‘Can’)
May                    May I ask you what happened?
Might                There might be snow tomorrow.
Should             You should give him more time

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

I didn't feel very well yesterday. I ...... eat anything
A
cannot
B
couldn't
C
musn't

Slide 8 - Quizvraag

You ...look at me when I am talking to you.
A
could
B
would
C
should

Slide 9 - Quizvraag

I was using my pencil a minute ago. It ..... be here somewhere!
A
can
B
could
C
must
D
would

Slide 10 - Quizvraag

You really ..... be late again!
A
must not
B
cannot

Slide 11 - Quizvraag

Which modal verb?
You ........ smoke at this age.

A
shouldn't
B
cannot
C
must

Slide 12 - Quizvraag

Which modal verb
Judging by the clouds, it ... rain today.
A
Might
B
must
C
should
D
shall

Slide 13 - Quizvraag

Which modal verb?
I think you ... listen to him, he's very clever
A
must
B
may
C
should
D
would

Slide 14 - Quizvraag

Which modal verbs mean: You are allowed to do this:
A
must
B
can
C
have to
D
may

Slide 15 - Quizvraag

What is the correct modal verb for the negative sentence: She ___________ play the piano?
A
cannot
B
might
C
can't
D
would

Slide 16 - Quizvraag

Phone her now. She ..... home by now.
A
would be
B
must be

Slide 17 - Quizvraag

You ..... forget your sun cream. It’s going to be very sunny!
A
couldn't
B
mustn't

Slide 18 - Quizvraag

Dus; waar kan je modal verbs voor gebruiken?
Om aan te geven dat.......

Slide 19 - Woordweb

Modal verbs 
Om aan te geven dat je iets kan, moet, mag, zou moeten, niet mag, niet kan etc. etc. gebruik je modale hulpwerkwoorden oftewel modal verbs. 

Een modal verb in zijn eentje komt niet voor: er volgt altijd een ander werkwoord op. Je mag IETS niet, je moet IETS. Dat IETS geef je aan door een ander werkwoord. 

Slide 20 - Tekstslide