Jeroen is 44 jaar en heeft een bruto-inkomen van € 32.500. Bereken hoeveel belasting hij moet betalen als hij recht heeft op € 2.500 aan aftrekposten en € 3.100 aan heffingskortingen. Rond de einduitkomst af op hele euro’s.325
1 / 28
volgende
Slide 1: Open vraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Jeroen is 44 jaar en heeft een bruto-inkomen van € 32.500. Bereken hoeveel belasting hij moet betalen als hij recht heeft op € 2.500 aan aftrekposten en € 3.100 aan heffingskortingen. Rond de einduitkomst af op hele euro’s.325
Slide 1 - Open vraag
Lesdoelen
Aan het einde van deze les kun je de nominale en reële groei van het bbp per persoon uitrekenen, verschillende kenmerken van de economische structuur benoemen.
Slide 2 - Tekstslide
Economische groei
Economische groei = bbp dit jaar - bbp vorig jaar / bbp vorig jaar x 100%
Eigenlijk dus gewoon (nieuw-oud)/oudx100
We spreken dan van nominale economische groei, geen rekening houdend met inflatie.
Slide 3 - Tekstslide
Voorbeeld nominale groei
Van een land zijn de volgende
gegevens m.b.t. het BBP bekend:
Hoeveel is het nominale economische groei in 2015 geweest? (520 – 500) / 500 x 100% = 4%
.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
nominale en reele groei
nominale economische groei: de procentuele verandering van de waarde van de productie
reële economische groei: de procentuele verandering van de omvang/volume/hoeveelheid van de productie
Slide 6 - Tekstslide
nominaal vs reële
Slide 7 - Tekstslide
Reëel BBP
De economische groei wordt daarom (meestal) gemeten door het reële BBP: het BBP gecorrigeerd voor de inflatie.
Het reële BBP kun je berekenen met de formule: reëel indexcijfer = nominaal indexcijfer / prijsindexcijfer x 100
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Economisch beleid
Stijging reële bbp per hoofd vd bevolking = stijging inkomen = stijging belastingopbrengsten = overheid meer ruimte voor economisch beleid.
Slide 10 - Tekstslide
De prestaties van de economie
De economische structuur beïnvloedt de prestaties van de economie. Te denken valt aan:
Van 2007 naar 2008 steeg het nominaal inkomen met 4%. Hoeveel is de inflatie van 2007 naar 2008?
A
5%
B
3%
C
2,9%
Slide 20 - Quizvraag
Met hoeveel procent is het reële bnp gegroeid van 2010 naar 2017?
A
20,6%
B
38,6%
C
30,1%
D
50,6%
Slide 21 - Quizvraag
In een land is over een periode van tien jaar: • het nationale inkomen gestegen van € 650 miljard naar € 780 miljard; • de bevolking met 15% toegenomen; • het prijsniveau 25% hoger geworden. in dit land is het reële nationale inkomen per hoofd gestegen
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quizvraag
Lesdoelen
Aan het einde van deze les kun je de nominale en reële groei van het bbp per persoon uitrekenen, verschillende kenmerken van de economische structuur benoemen.
Slide 23 - Tekstslide
In welke mate is het lesdoel behaald?
A
20%
B
40%
C
60%
D
80%
Slide 24 - Quizvraag
Heb je nog vragen en/of onduidelijkheden?
Slide 25 - Open vraag
Huiswerk
Digitaal maken vraag 1 t/m 14 hoofdstuk 3 module 7.