Unit 4 Canada 1bkm

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

What do you know
about Canada?

Canada

In 5 minuten: zoek op!

 - Officiele talen van Canada

- Belangrijkste sporten in Canada

- Welke dieren in Canada

 - Vlag van Canada

- Betaalmiddel van Canada

 - Hoofdstad van Canada

- Bekendste boom van Canada + wat doen ze ermee?

 - Bekendste Nationale Parken + wat is er te zien?

01:00

The squirrels in London are much.....than in Canada

01:43

An omnivore means

1. vleeseter
2. alleseter
3. eet vooral fruit
4. eet alleen groente

01:51

Noem minstens 1 verschil tussen een chipmunk en een squirrel

02:01

A moose is as heavy as a

1. building
2. doorway
3. cat
4. car

02:28

Noem 1 type beer die veel voorkomt in Canada

03:30

Wat lijkt er van wasberen op mensen?

A moose is as heavy as a.......

Welk dier wordt er niet genoemd in het filmpje?

1. eland
2. wasbeer
3. eekhoorn
4. ijsbeer

Welke beren komen er voor in Canada

1. Zwarte beren + grizzly beren + bever beren
2. Grizzly beren + bruine beren + zwarte beren
3. Grizzly beren + zwarte beren
4. Zwarte beren + Grizzly beren + Maleisische beren

Squirrel

Chipmunk

Squirrel

Zwart witte strepen

Eet vooral nootjes en eikeltjes

Eet van alles

Zijn staart houdt hem warm

Chipmunk

A moose is as heavy as a.......

Welk dier wordt er niet genoemd in het filmpje?

1. eland
2. wasbeer
3. eekhoorn
4. ijsbeer

Welke beren komen er voor in Canada

1. Zwarte beren + grizzly beren + bever beren
2. Grizzly beren + bruine beren + zwarte beren
3. Grizzly beren + zwarte beren
4. Zwarte beren + Grizzly beren + Maleisische beren

The squirrels in Canda are bigger than in London

1. True
2. False

Wat is de juiste vertaling van: Zij gaan naar school

1. She is going to school
2. They are going to school
3. We go to school
4. They is going to school

Wat is de juiste vertaling van: De hond gaat naar de dierenarts

1. The cat is going to the vet
2. The dog is going to the vet
3. The dog goes to the vet
4. The dog are going to the vet

Wat is de juiste vertaling van: De jongens gaan voetballen

1. The boys are going to play football
2. The boys is going to play football
3. The boys play
4. The boys play football

Mijn ouders gaan naar school

1. My parents don't go to school
2. My parents is going to school
3. My parents are going to school
4. My parents go to school

De zussen gaan naar de dierentuin

1. The sisters go to the zoo
2. The brothers is going to the zoo
3. The sisters are go to the zoo
4. The sisters are going to the zoo