Kennis vragen leerjaar 3

Kennisvragen
Tekst
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
Baso natuurwetenschappenBeroepsopleiding

In deze les zitten 44 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kennisvragen
Tekst

Slide 1 - Tekstslide

1) De als zodanig herkenbare agenten A en B trappen bij het binnentreden in de woning van V (die zij verdenken van het helen van een televisie) de tuindeurruit in. Aangebeld hebben ze niet, maar ze zijn wel in het bezit van een machtiging binnentreden. Dit binnentreden is:


a. In strijd met het proportionaliteitsbeginsel en dus onrechtmatig.


b. In strijd met het vertrouwensbeginsel en dus onrechtmatig.


c. In strijd met het motiveringsbeginsel en dus onrechtmatig.


d. Rechtmatig, aangezien de agenten in het bezit waren van een machtiging.

Slide 2 - Tekstslide

Het juiste antwoord is a.


Dit lijkt een goed voorbeeld van een onrechtmatig binnentreden aangezien het proportionaliteitsbeginsel geschonden lijkt te zijn. De betreffende agenten hadden in dit geval ook eerst kunnen aanbellen. Televisietoestellen verdwijnen immers niet als sneeuw voor de zon (zoals bijv. heroïne door de toilet of gootsteen).


Zakboek hulpOvJ 3.6.
Zakboek opsporingsambtenaar 3.6.

Slide 3 - Tekstslide

2)Wie heeft geen verschoningsrecht?


a. De geregistreerde partner van de verdachte.


b. De ex-geregistreerde partner van de verdachte.


c. De politieambtenaar.


d. De getuige die uit hoofde van zijn ambt of beroep betrokken is bij het verhoor van een bedreigde of afgeschermde getuige. 

Slide 4 - Tekstslide

 Het juiste antwoord is c.


Geen verschoningsrecht heeft een politieambtenaar. Hij heeft wel een beperkt verschoningsrecht bij bedreigde/afgeschermde getuigen.


Art. 218 Sv, art. 219 a Sv

Zakboek hulpOvJ 3.18.

zakboek opsporingsambtenaar 3.13.

Slide 5 - Tekstslide

3)Welke stelling is juist?
I. Een politieambtenaar dient zich bij diens optreden in uniform op verzoek daartoe te legitimeren.
II. Treedt de politieambtenaar in burger op dan dient hij zich ongevraagd te legitimeren, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken.

a. Uitsluitend stelling I is juist.

b. Uitsluitend stelling II is juist. 

c. Stelling I en II zijn juist. 

d. Stelling I en II zijn niet juist.

Slide 6 - Tekstslide

Het juiste antwoord is c.


Art. 2 Ambtsinstructie



Zakboek hulpOvJ 3.28.

Zakboek opsporingsambtenaar 3.21.

Slide 7 - Tekstslide

4)Een politieambtenaar houdt een verdachte voor vernieling staande en vordert van de verdachte zich te identificeren.

a. Een verdachte is verplicht zich op eerste vordering van de daartoe bevoegde politieambtenaar te identificeren.

b. Een identiteitskaart is ingevolge de Wet op de uitgebreide identificatieplicht géén geldig identificatiebewijs.

c. Een politieambtenaar mag ambtshalve van iedere burger vorderen zich te identificeren.

d. Het opgeven van valse identiteitsgegevens is niet strafbaar.

Slide 8 - Tekstslide

Het juiste antwoord is a.


Art. 8 Politiewet. Voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak.



Zakboek hulpOvJ 3.30.
Zakboek opsporingsambtenaar 3.22.

Slide 9 - Tekstslide

5)Twee surveillerende agenten van politie ontdekken op heterdaad in het plaatselijke winkelcentrum een handelaar in verdovende middelen die harddrugs verstrekt aan gebruikers.

a. Deze agenten mogen de verdachte handelaar uitsluitend aan het lichaam onderzoeken en niet ook in het lichaam.


b. Deze agenten zijn bevoegd tot onderzoek aan én in het lichaam van deze verdachte handelaar.


c. Uitsluitend de hulpOvJ en de OvJ zijn bevoegd tot het bevelen van onderzoek aan het lichaam.


d. Uitsluitend de OvJ en de RC zijn bevoegd tot het bevelen van onderzoek in het lichaam.

Slide 10 - Tekstslide

Het juiste antwoord is d.


De Opiumwet geeft géén bevoegdheid tot onderzoek aan/in het lichaam! Daartoe moet teruggevallen worden op art. 56 Sv.

De OvJ, de hulpOvJ én de RC kunnen bepalen/bevelen dat de verdachte aan het lichaam wordt onderzocht.
Uitsluitend de OvJ en de RC kunnen inderdaad bepalen/bevelen dat de verdachte in het lichaam wordt onderzocht.


Zakboek hulpOvJ 5.2.
Zakboek opsporingsambtenaar 5.2.

Slide 11 - Tekstslide

 6)Mag een door een opsporingsambtenaar ter zake baldadigheid (art. 424 Sr: overtreding) staande gehouden verdachte ter opsporing aan de kleding worden onderzocht?

a. Nee, een staande gehouden verdachte mag in het kader van Sv ter opsporing immers niet aan de kleding worden onderzocht.


b. Nee, het betreft hier immers een overtreding en geen misdrijf.


c. Ja, mits er ernstige bezwaren bestaan tegen deze verdachte, waarbij tevens een bevel van een hulpOvJ vereist is.


d. Ja, mits er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan.

Slide 12 - Tekstslide

Het juiste antwoord is a
Een staande gehouden verdachte mag door een opsporingsambtenaar ter opsporing inderdaad ingevolge Sv niet aan zijn kleding worden onderzocht. 
In het kader van de Opiumwet mag een staande gehouden verdachte wél aan de kleding worden onderzocht, mits er sprake is van een misdrijf en ernstige bezwaren. Aanhouding is dan niet vereist.


Zakboek hulpOvJ 5.2.
Zakboek opsporingsambtenaar 5.2.

Slide 13 - Tekstslide

7)Een verdachte ter zake inbraken wordt buiten heterdaad aangehouden. Zijn de opsporingsambtenaren bevoegd tot een opsporingsonderzoek aan de kleding van deze verdachte?


a. Ja, mits er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan.

b. Ja, echter uitsluitend als de (hulp)OvJ dit bepaald heeft en er ook ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan.

c. Nee, omdat er geen sprake meer is van heterdaad.

d. Nee, omdat deze bevoegdheid slechts toekomt aan de (hulp)OvJ.

Slide 14 - Tekstslide

Het juiste antwoord is a.



Opsporingsambtenaren zijn bevoegd een aangehouden verdachte, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, aan de kleding te onderzoeken (art. 56 Sv). Deze bevoegdheid beperkt zich niet tot aanhouding terzake een op heterdaad ontdekt strafbaar feit en kan dus ook buiten heterdaad toegepast worden.


Zakboek hulpOvJ 5.2.
Zakboek opsporingsambtenaar 5.2.

Slide 15 - Tekstslide

8)Aan het politiebureau komt een slachtoffer aangifte doen van een klachtmisdrijf. Welk alternatief is juist?


a. Een klacht is een schriftelijke aangifte.

b. De aangifte moet opgenomen worden door de hulpOvJ.

c. Een klacht is een aangifte met een verzoek tot vervolging.

d. Ambtshalve vervolgbare feiten kunnen ook opgespoord worden zonder klacht of aangifte maar nooit tegen de wil van het slachtoffer. 

Slide 16 - Tekstslide

Het juiste antwoord is c.


Art. 164 SV



Zakboek hulpOvJ 10.4. art.
Zakboek opsporingsambtenaar 9.3.

Slide 17 - Tekstslide

9)Wat is een absoluut klachtmisdrijf?



a. Belaging (stalking) (art. 285b Sr).

b. Afpersing (art. 317 Sr).

c. Bedreiging (art. 285 Sr).

d. Vernieling van een gebouw (art. 352 Sr).

Slide 18 - Tekstslide

Het juiste antwoord is a.


art. 285b lid 2 Sr



Zakboek hulpOvJ 10.4.
Zakboek opsporingsambtenaar 9.3.

Slide 19 - Tekstslide


10)Wat is géén relatief klachtmisdrijf?



a. Diefstal (art. 310 Sr).

b. Vernieling (art. 350 Sr).

c. Afpersing (art. 317 Sr).

d. Mishandeling (art. 300 Sr). 

Slide 20 - Tekstslide


Het juiste antwoord is d.


art. 316 Sr


Bij mishandeling van een familielid (moeder, vader, echtgenoot, levensgezel of kind) kunnen de maximumstraffen zelfs met eenderde worden verhoogd (art. 304 Sr).

Zakboek hulpOvJ 10.4.
Zakboek opsporingsambtenaar 9.3.

Slide 21 - Tekstslide


11)Buiten heterdaad wordt een verdachte in zijn auto aangehouden. Tijdens het uitstappen houdt hij een koffertje vast. Bij welk onderzoek mogen ook meegedragen voorwerpen worden onderzocht?

a. Bij een veiligheidsfouillering.
b. Bij een opsporingsfouillering.
c. a en d.
d. Bij een identificatiefouillering.

Slide 22 - Tekstslide


Het juiste alternatief is c.


art. 7 lid 3 PW en art. 55b Sv





Slide 23 - Tekstslide


 12)De verdachte zal voor een vordering inbewaringstelling worden geleid voor de RC. Binnen welke termijn moet die voorgeleiding plaatsvinden?


a. 3 dagen en 18 uur, te rekenen vanaf de aanhouding van de verdachte.

b. 3 dagen en 18 uur, te rekenen vanaf de aankomst van de verdachte op de plaats onderzoek.

c. 3 dagen, te rekenen vanaf de aanhouding van de verdachte.

d. Uiterlijk binnen de verlenging van de inverzekeringstelling.

Slide 24 - Tekstslide

Het juiste antwoord is a.


Uiterlijk binnen drie dagen en 18 uur, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, wordt de verdachte teneinde te worden gehoord voor de RC geleid.


Zakboek hulpOvJ 4.29.
Zakboek opsporingsambtenaar 4.21. 

      
      
   

   
   

   
     
       
          Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.
       
     
   

   
   
     
       
          Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.
       
     
   

   
     
       
          Differentiëer
       
     
     

       
         
            Differentiëer
         
         
         

         
            Instellingen
         
       
     
   


   
   
     
 
   
   
   

   
   

   
   

   
   

   
   

   
  
 

 
 
 
   
   
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
  
  
        
        

Het juiste antwoord is a.


Uiterlijk binnen drie dagen en achttien uur, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding wordt de verdachte teneinde te worden gehoord voor de RC geleid.


Zakboek hulpOvJ 4.29.
Zakboek opsporingsambtenaar 4.21. 

  
    
    
    
    
    
    
  
 

Slide 25 - Tekstslide

 13)Wanneer gaat de tijd voor het ophouden voor onderzoek van een aangehouden verdachte lopen?

a.    Vanaf de aanhouding.

b.    Bij aankomst op de plaats waar het onderzoek verricht gaat worden.

c.    Bij aankomst op het politiebureau.

d.    Vanaf het bevel ophouden voor onderzoek.

Slide 26 - Tekstslide

Het juiste antwoord is d.

De termijn voor het ophouden voor onderzoek begint te lopen op het moment waarop de (hulp)OvJ beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek (en dus niet vanaf de aankomst op de plaats verhoor/onderzoek) (HR 31-08-04, LJN AP1213).

Zakboek hulpOvJ 4.13.
Zakboek opsporingsambtenaar 4.13.


Slide 27 - Tekstslide


 14)Een particuliere bewaker van een grootwinkelbedrijf houdt op heterdaad een winkeldievegge aan. Is deze bewaker bevoegd tot inbeslagneming van de bij de winkeldiefstallen gestolen goederen?


a. Nee, een burger is niet bevoegd tot ibn.

b. Neen, tenzij niet op de komst van een opsporingsambtenaar gewacht kan worden.

c. Ja, ook als de bewaker voor de ibn een kledingonderzoek moet verrichten.

d. Ja, mits de verdachte de goederen met zich voert.

Slide 28 - Tekstslide


Het juiste antwoord is A.




Geen beslagbevoegdheid voor burger.


De bevoegdheid tot ibn komt sinds een recente wetswijziging uitsluitend toe aan opsporingsambtenaren en overige bij de wet aangewezen functionarissen. ‘Dit vloeit voort uit de bij de ibn in acht te nemen formaliteiten en de gevolgen voor teruggave en bewaring’. ‘Wanneer de verdachte op heterdaad wordt aangehouden door een persoon die geen opsporingsambtenaar is, dient deze persoon de verdachte aan een opsporingsambtenaar over te dragen. Indien deze persoon nog voorwerpen bij de verdachte heeft aangetroffen, kan hij deze eveneens overdragen. Vervolgens kan de opsporingsambtenaar deze voorwerpen in beslag nemen’. Burgers zijn ook niet bevoegd tot kledingonderzoek.



Zakboek hulpOvJ 6.9 en 5.2.
Zakboek opsporingsambtenaar 6.9 en 5.2.

Slide 29 - Tekstslide


 15)Welke stelling is juist?


I. De Algemene Wet op het Binnentreden geeft ook bevoegdheden tot binnentreden.
II. De Algemene Wet op het Binnentreden is in geval een woning wordt betreden steeds van toepassing, tenzij een andere wet daarvan afwijkt.


a. Uitsluitend stelling I is juist.


b. Uitsluitend stelling II is juist.


c. Stelling I en II zijn juist.


d. Stelling I en II zijn niet juist.

Slide 30 - Tekstslide


 Het juiste antwoord is b.


De Awbi is algemeen van toepassing, tenzij daarvan in andere wetgeving is afgeweken. Zie art. 55a lid 2 SV. De Awbi bevat dwingende regels die in acht moeten worden genomen bij het betreden van woningen.



Zakboek hulpOvJ 7.2.
Zakboek opsporingsambtenaar 7.2.

Slide 31 - Tekstslide


16)Wat is het doel van het proces-verbaal?

a. Het aantonen van de schuld van de verdachte en het mogelijk maken van toezicht op de opsporing


b.Waarheidsvinding en het vaststellen dat een strafbaar feit is gepleegd.


c. Waarheidsvinding en toezicht op de opsporing.


d. Alleen waarheidsvinding.

Slide 32 - Tekstslide

Het juiste antwoord is c.

 

Slide 33 - Tekstslide

17)De politie wil gestolen smartphones bij één van de medeverdachten in beslag nemen. Aan welke voorwaarde(n) moet zijn voldaan voordat tot inbeslagneming van die smartphones mag worden overgegaan?


a.    De smartphones moeten vatbaar zijn voor inbeslagneming

b.    Degene die in beslag wil nemen moet daartoe bevoegd zijn.

c.    Alternatief a én b.

d.    Alternatief a én b waarbij er tevens een bewijs van ontvangst moet worden uitgereikt én een kennisgeving van inbeslagneming moet worden opgemaakt

Slide 34 - Tekstslide

Het juiste antwoord is c.

Het uitreiken van een bewijs van ontvangst en het opmaken van een kennisgeving van inbeslagneming zijn geen voorwaarden voor ibn.
Het ontbreken van een bewijs van ontvangst en/of een kennisgeving van ibn leidt niet tot nietigheid of onrechtmatigheid van de ibn.

Zakboek hulpOvJ 6.2 en 6.36.
Zakboek opsporingsambtenaar 6.2 en  6.29.

Slide 35 - Tekstslide

18)Tijdens het pinnen is het slachtoffer onder bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp door twee verdachten beroofd van het gepinde geld. Tezamen met het slachtoffer stelt de ter plaatse gekomen politie in de omgeving van de pinautomaat een onderzoek in naar de dader. Op aanwijzing van het slachtoffer wordt een paar straten verder één van de verdachten fietsend aangetroffen. Welk alternatief is juist?


a.    Staande houden van een verdachte mag niet buiten heterdaad plaats vinden.

b.    Een opsporingsambtenaar moet er voor zorgdragen dat een door hem aangehouden verdachte door hem persoonlijk voor een hulpOvJ wordt geleid.

c.    Een burger is niet bevoegd tot aanhouding van een verdachte.

d.    Verzet tegen een opsporingsambtenaar die onrechtmatig aanhoudt, is niet strafbaar.

Slide 36 - Tekstslide

Het juiste antwoord is d.

a. Staande houden van een verdachte mag ook buiten heterdaad plaats vinden.

b. Een opsporingsambtenaar moet er voor zorg dragen dat een door hem aangehouden verdachte ten spoedigste voor een hulpOvJ wordt geleid, hij hoeft dat niet persoonlijk te doen.

c. Een burger is wél bevoegd tot aanhouding van een verdachte, echter alleen bij ontdekking op heterdaad.

d. Verzet tegen een opsporingsambtenaar die onrechtmatig aanhoudt, is inderdaad niet strafbaar (maar zou wel mishandeling kunnen opleveren, zie ook het zakboek Strafrecht).

 
Zakboek hulpOvJ 4.2 t/m 4.6.
Zakboek opsporingsambtenaar 4.2 t/m 4.6.

Slide 37 - Tekstslide

19)Door een tweetal andere in de omgeving surveillerende agenten wordt aan de hand van het opgegeven signalement de tweede verdachte uit vraag 1 aangetroffen. Er is inmiddels ruim twee uur verstreken na de beroving. Kan hier toch nog sprake zijn van ontdekking op heterdaad?

a.    Nee, omdat dit andere opsporingsambtenaren zijn dan de opsporingsambtenaren die met het slachtoffer op zoek waren naar de verdachten.

b.    Nee, tenzij er vrijwel onafgebroken naar de verdachte gezocht is.

c.    Ja, mits de opsporingsambtenaren het feit ook zelf op heterdaad ontdekt hebben.

d.    Ja, omdat er nog geen drie uur verstreken zijn na de ontdekking van het strafbare feit.

Slide 38 - Tekstslide

Het juiste antwoord is b.

a. Voor ontdekking op heterdaad wordt niet vereist dat dezelfde opsporingsambtenaar met het onderzoek bezig moet zijn geweest. Overneming van het onderzoek door andere opsporingsambtenaren doet aan het wel of niet aanwezig blijven van ontdekking op heterdaad niets af.
 b. Als het feit zelf op heterdaad ontdekt is en naar aanleiding daarvan
vrijwel onafgebroken opsporingshandelingen naar de verdachte verricht worden, blijft ontdekking op heterdaad enige tijd aanwezig. Een aantal uren later kan er aldus toch nog worden overgegaan tot aanhouding op heterdaad. 
 c. Het zelf op heterdaad ontdekken van het strafbare feit is géén eis om toch nog op heterdaad te mogen aanhouden.
 d. 3 uur is geen zelfstandig criterium, het zou onder omstandigheden zowel langer als korter kunnen zijn. Een goede verwerking van de heterdaadsituatie in het pv is in dit soort gevallen natuurlijk onmisbaar.

Zakboek hulpOvJ 4.4.
Zakboek opsporingsambtenaar 4.4.

Slide 39 - Tekstslide

 20) De aangehouden inbreker moet verder van zijn vrijheid beroofd worden. Welke stelling is juist?
 I. Uitsluitend de OvJ of hulpOvJ is bevoegd te bevelen dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek.
II. Nachtelijke uren (tussen 00.00 en 09.00 uur) die voor onderzoek gebruikt worden, moeten van de ter beschikking staande onderzoekstermijn afgetrokken worden.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.    Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

Slide 40 - Tekstslide

Het juiste antwoord is a.
 
I. Inderdaad is uitsluitend de OvJ of hulpOvJ bevoegd te bevelen dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek.


 II. Voor de berekening van de onderzoekstermijn wordt de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens niet meegerekend (art. 56a Sv), tenzij de verdachte door het onderzoek van zijn nachtrust is beroofd. Te denken valt hierbij niet alleen aan het verhoor van de verdachte gedurende die uren maar ook aan andere onderzoekshandelingen welke de verdachte van zijn nachtrust beroven zoals het afnemen van vingerafdrukken, confrontatie, geuridentificatie, enz. ‘In beginsel dient de voor nachtrust bestemde tijd ook voor nachtrust van de ingeslotene te worden gebruikt’.  Andere onderzoekshandelingen die de nachtrust van de verdachte niet verstoren (zoals het verhoor van een getuige/aangever, een buurtonderzoek, sporenonderzoek, doorzoeking, enz.) behoeven m.i. niet van de onderzoekstermijn te worden afgetrokken.

Zakboek hulpOvJ 4.13.
Zakboek opsporingsambtenaar 4.13.

Slide 41 - Tekstslide


Slide 42 - Tekstslide


Slide 43 - Tekstslide


Slide 44 - Tekstslide