23 september

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Bespreken: Oerstof, opdr. 12 en 13. 
  • Vertalen: Oerstof
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Bespreken: Oerstof, opdr. 12 en 13. 
  • Vertalen: Oerstof

Slide 1 - Tekstslide

Vragen Grammatica?

Slide 2 - Open vraag

Geen vragen (meer)?
  • Maak maar twee rijtjes.... 

Slide 3 - Tekstslide

Oerstof


Hulpboek blz. 11, 
Opdracht 12 en 13.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 12
  • ➢Bijvoorbeeld: De tweede zin loopt niet; niet logisch is het gebruik van tegenwoordige tijd enverleden tijd door elkaar.
  • ➢Bijvoorbeeld: Het eerste stuk van de tweede zin is een bijzin, het tweede een hoofdzin; ἐσκόπεις iseen verleden tijd en dat is ook wel logisch gezien de goede vertaling van εἶχες; ὅλον hoort niet bijοὐρανὸν dus de vertaling ‘hoge hemel’ is niet correct.
  • ➢Toen ze de zaak had gezien/zag, lachte ze. Jij bekeek eens. Je hele geest/aandacht.

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 13
  • Noteer deze stappen in je schrift
  • Telkens als je een vertaling maakt:
  • Volg deze stappen

Slide 6 - Tekstslide

Alles stroomt


Hulpboek blz. 12, 
Opdracht 14, 15, 16. 

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 14
  • a en b eigen verwerking.
  • c: De bijnaam is terecht: ‘duister’ kan betekenen dat de mensen zijn uitspraken niet begrepen. Of: ‘duister’ kan betekenen dat zijn filosofie berust op eenheid van tegendelen, dus dat ook negatieve zaken bestaansrecht hebben.
  • De bijnaam is niet terecht als je ‘duister’ opvat als ‘negatief’. Herakleitos ziet ook het mooie in de wereld en is dus niet alleen maar negatief. Hij ergert zich alleen aan de domheid van de massa.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 15
  • Bijvoorbeeld:VolgensHerakleitos is er een eenheid van tegendelen, tegengestelde krachten.Een tweeluik bestaat ook uit twee delen dus illustreert ditprincipe mooi:een tweeluik kan alleenbestaat door het tweede deel.OmdatHerakleitos in de traditie bekend staat als de huilende filosoof, is zijn tegendeel de lachende filosoof, dus Demokritos.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 16
  • a Xanthias en Anthrax.
  • b De slaven praten over hoe moeilijk het leven is (r.11 Ὡς χαλεπός ἐστιν ὅδε ὁ βίος ἡμῶν), over de filosoof Herakleitos (r.15 ἐκεῖνος ὁ Ἡράκλειτος, ὁ σοφὸς ἀνήρ) en zijn filosofie (r.20 ἀεὶ γὰρ ῥεῖ.) en dat de rivier vandaag niet dezelfde is als die van morgen omdat het water stroomt en niet hetzelfde blijft, net als hun leven (r.24-25 Παραρρεῖ οὖν οὕτως ὁ βίος ἡμῶν, ὡς τὸ ὕδωρ τὸ τοῦδε τοῦ ποταμοῦ).

Slide 10 - Tekstslide

Hulpboek blz. 96



Slide 11 - Tekstslide

αὐτός – alle betekenissen
  • Doel ▶︎

  • Je leert het voornaamwoord αὐτός herkennen en vertalen.


Slide 12 - Tekstslide

De vormen van αὐτός

Slide 13 - Tekstslide

De betekenissen van αὐτός
  • 1. hem/haar/het/hen (in de gen/dat/acc)
  • ἀναγιγνώσκω αὐτήν.
  • Ik herken haar.
  • φυλάττομεν τὸν υἱόν αὐτοῦ.
  • Wij bewaken zijn zoon.
  • αὐτοὺς ἔπεισεν.
  • Hij overtuigde hen.

Slide 14 - Tekstslide

De betekenissen van αὐτός
  • 2. zelf
  • ὁ θεὸς αὐτὸς ἥκει.
  • De god zelf komt.
  • αὐτὸς ὁ θεός ἥκει.
  • De god komt zelf.
  • αὐτὸν τὸν θεὸν εἶδον.
  • Ik heb de god zelf gezien.

Slide 15 - Tekstslide

De betekenissen van αὐτός
  • 3. dezelfde/hetzelfde (met lidwoord)
  • τῆς αὐτῆς μητρὸς θυγατέρες εἰσίν.
  • Zij zijn dochters van dezelfde moeder.
  • ἐν τῇ αὐτῇ οἰκίᾳ ἦσαν.
  • Zij waren in hetzelfde huis.
  • ἐν τῇ αὐτῇ οἰκίᾳ ἦσαν καὶ ἐγώ.
  • Zij waren in hetzelfde huis als ik.

Slide 16 - Tekstslide

De betekenissen van αὐτός
  1. hem/haar/het/hen (in de gen/dat/acc)
  2. zelf
  3. dezelfde/hetzelfde (met lidwoord)

Slide 17 - Tekstslide

Hulpboek blz. 97

Maak ergon 12. 



timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

Ergon 12
  • 1 Ὁ ἀνὴρ αὐτὸν ἔπεισεν.
  • c De man overtuigde hem.
  • 2 Τὸν αὐτὸν ἄνδρα ἔπεισεν. 
  • b Hij overtuigde dezelfde man.
  • 3 Αὐτὸς τὸν ἄνδρα ἔπεισεν. 
  • a Hij overtuigde de man zelf.
  • 4 Αὺτὴ τὸν ἄνδρα ἔπεισεν.
  • b Zij overtuigde de man zelf.

Slide 19 - Tekstslide

Ergon 12
  • 5 Ὁ αὐτὸς ἀνὴρ ἁμαρτάνει.
  • b Dezelfde man vergist zich.
  • 6 Ὁ ἀνὴρ αὐτὸς ἁμαρτάνει. 
  • a De man vergist zich zelf. 
  • 7 Ὁ ἀνὴρ αὐτῇ βοηθεῖ. 
  • c De man helpt haar.
  • 8 Αὐταὶ αὐτῷ βοηθοῦσιν.
  • c Zij zelf helpen hem.

Slide 20 - Tekstslide

Hulpboek blz. 98





Slide 21 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
  • Doel ▶︎

  • Je leert de vormen van de aanwijzende voornaamwoorden ὅδε - οὗτος - ἐκεῖνος herkennen en vertalen.

Slide 22 - Tekstslide

De aanwijzende voornaamwoorden
  • ὅδε         1 deze, dit (hier bij mij)
                      2 de/het volgende

  • οὗτος     1 die, dat (daar bij jou)
                      2 die, dat (laatstgenoemde)

  • ἐκεῖνος  1 die, dat (daar ver weg)
                      2 die, dat (eerstgenoemde)


Slide 23 - Tekstslide

De aanwijzende voornaamwoorden
  • Een boodschapper naderde de koning.
     Die verwelkomde hem en zei het volgende:                       

Slide 24 - Tekstslide

De aanwijzende voornaamwoorden
  • Een boodschapper naderde de koning.
     Die verwelkomde hem en zei het volgende:
  • οὗτος                                

Slide 25 - Tekstslide

De aanwijzende voornaamwoorden
  • Een boodschapper naderde de koning.
     Die verwelkomde hem en zei het volgende:
  • οὗτος                          ἐκεῖνος                 

Slide 26 - Tekstslide

De aanwijzende voornaamwoorden
  • Een boodschapper naderde de koning.
     Die verwelkomde hem en zei het volgende:
  • οὗτος                          ἐκεῖνος                  ὅδε    

Slide 27 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruik
  • ὅδε ὁ ἀνήρ            deze man
  • ὁ ἀνὴρ ὅδε

Slide 28 - Tekstslide

Zelfstandig gebruik
  • τὴν Δημήτερα τιμῶμεν·            Wij vereren Demeter;
  • αὕτη γὰρ τὸν σῖτον φύει.          want zij laat het graan groeien.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Hulpboek blz. 99

Maak erga 14, 15, 17. 



timer
5:00

Slide 33 - Tekstslide

Ergon 14
  • 1 Net als bij het lidwoord beginnen alle vormen met de letter τ behalve de nom ev m/v en nom mv m/v
  • 2 Bevat de laatste lettergreep een ο/ω-(twee)klank, dan bevat de eerste lettergreep de tweeklank ού
  • 3 Bevat de laatste lettergreep een α/η-(twee)klank, dan bevat de eerste lettergreep de tweeklank αύ

Slide 34 - Tekstslide

Ergon 15
  •                                    1                                          2                                                                          3
  • ev nom     ἥδε ἡ τέχνη                        οὗτος ὁ πόλεμος                                      τὸ πρᾶγμα ἐκεῖνο
  • gen            τῆσδε τῆς τέχνης             τούτου τοῦ πολέμου                               τοῦ πράγματος ἐκείνου
  • dat              τῇδε τῇ τέχνῃ                   τούτῳ τῷ πολέμῳ                                    τῷ πράγματι ἐκείνῳ
  • acc             τήνδε τὴν τέχνην             τοῦτον τὸν πόλεμον                                τὸ πρᾶγμα ἐκεῖνο
  • mv nom    αἵδε αἱ τέχναι                    οὗτοι οἱ πόλεμοι                                      τὰ πράγματα ἐκεῖνα
  • gen             τῶνδε τῶν τεχνῶν           τούτων τῶν πολέμων                             τῶν πραγμάτων ἐκείνων
  • dat              ταῖσδε ταῖς τέχναις         τούτοις τοῖς πολέμοις                            τοῖς πράγμασι(ν) ἐκείνοις
  • acc              τάσδε τὰς τέχνας            τούτους τοὺς πολέμους                         τὰ πράγματα ἐκεῖνα

Slide 35 - Tekstslide

Ergon 17
  • Bijvoorbeeld: 
  • Uit de tekst blijkt dat de ik-persoon met zijn/haar vader naar het huis ging en dat daar de moeder en de zus van de ik-persoon waren. De ik-persoon zag zijn/haar broer niet.  
  • Als hij/zij moeder vraagt of ze het eten klaar heeft, zegt de ik-persoon ‘wij, hij hier (ὅδε) en ik zijn er, en zij en jij ook’. 
  • Die ὅδε moet wel de vader zijn. 
  • αὕτη moet dan wel die zus zijn en de moeder wordt aangesproken met jij (σὺ). 
  • De ἐκεῖνον is dan de broer die de ik-persoon niet zag.

Slide 36 - Tekstslide

Aan het werk.
  • Herhaal de grammatica t/m 22
  • Leer de woordjes t/m 22
  • Lees Tekstboek blz. 91 
  • Maak Hulpboek blz. 12-13 opdr. 17 en 19.

Dit is ook huiswerk. 

Slide 37 - Tekstslide