U3 - Faire la cuisine

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Faire la cuisine

Slide 2 - Tekstslide

Les règles
-2 tot 6 minuten praten
-let op grammatica, uitspraak, voc etc
-je mag niet achteraf de tekst inspreken
-verstuur via wetransfer of youtube link uiterlijk 31 maart.

Slide 3 - Tekstslide

6

Slide 4 - Video

Het delend lidwoord

Slide 5 - Tekstslide

Een deel van alles: delend lidwoord
Dit zijn de delend lidwoorden: 

"een deel van"
du (de + le)
van de/het
de la
van de/het
de l'
van de/het
des (de + les)
van de 
Letterlijke betekenis
<--

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Il mange ..... chocolat (m.)
A
de la
B
du
C
des
D
de le

Slide 9 - Quizvraag

Tu ajoutes ... beurre dans la pâte
A
des
B
de la
C
du
D
de le

Slide 10 - Quizvraag

Tu mets ... courgettes dans la soupe.
A
du
B
de la
C
des
D
de l'

Slide 11 - Quizvraag

Est-ce qu'il reste .... ail ?
A
de le
B
du
C
de l'
D
de la

Slide 12 - Quizvraag

Veux-tu ... salade ou ... pâtes ?
A
de la / du
B
de la/ des
C
du / les
D
du / des

Slide 13 - Quizvraag

Delend lidwoord
avec la négation (ontkenning)

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

delend lidwoord
de/ d'

Slide 17 - Tekstslide

Exception !
Na de werkwoorden aimer, adorer, détester et préférer krijg je altijd een lidwoord (le/la/l'/ les) :
- aimer : j'aime le sport
- adorer : j'adore la danse
- détester : je déteste les brocolis
- préférer : je préfère les macarons au chocolat


Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Je ne mange pas..... pain
A
du
B
de
C
de le
D
la

Slide 20 - Quizvraag

Il préfère ...... chocolat
A
du
B
de
C
la
D
le

Slide 21 - Quizvraag

Elle prend beaucoup .....tomates
A
de
B
des
C
les
D
de les

Slide 22 - Quizvraag

Il aime .... éclairs à la vanille.
A
les
B
des
C
du
D
de la

Slide 23 - Quizvraag

J'achète un kilo ..... couscous.
A
du
B
de
C
le
D
la

Slide 24 - Quizvraag

Il prend deux litres ...... Coca-cola et un litre ..... Red bull.
A
de / de
B
le/le
C
de / du
D
du /du

Slide 25 - Quizvraag

Le verbe "devoir"
"Il faut"

Slide 26 - Tekstslide

Faire une recette
En premier, les ingrédients !
Il faut quels ingrédients dans ta recette ?

Slide 27 - Tekstslide

Des oeufs
Du sel
De la farine
Du lait
Du beurre
De l'huile

Slide 28 - Sleepvraag

Faire une recette
En deuxième, la recette !

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link

La recette ! Vertaal het recept
Regarde la recette : 
1/ Tu prends trois oeufs; après, tu prends le même poids (gewicht) de farine, de sucre et de beurre.
2/ Tu coupes le beurre en petits morceaux. Tu fais fondre (smelten) le beurre.
3/ Tu mélanges tout ensemble.
4/ Tu prends un petit peu de sel.
5/ Tu mélanges encore.
6/ Tu mets au four, 30 minutes à 180 degrés. Bon appétit !!!


Slide 31 - Tekstslide

Wat betekent 'il faut'?

Slide 32 - Open vraag

Wat betekent: 'mélange'?

Slide 33 - Open vraag

Wat betekent 'ajoute'?

Slide 34 - Open vraag

Wat betekent 'doucement'?

Slide 35 - Open vraag

Au travail !
- ta recette ?
- tes ingrédients ?
- les instructions ?

Slide 36 - Tekstslide