Werkwoordspelling

Lesdoel van vandaag:

  • Je leert werkwoorden te vervoegen in de tegenwoordige tijd.
  • Je leert het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoel van vandaag:

  • Je leert werkwoorden te vervoegen in de tegenwoordige tijd.
  • Je leert het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Manier 1:  Maak de zin vragend. 
De persoonsvorm komt vooraan te staan. ​

Ik woon in de mooiste stad van Nederland.​
Woon ik in de mooiste stad van Nederland?






Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
Manier 2:  Zet de zin in een andere tijd.
Het woord dat in de zin van tijd verandert is de persoonsvorm.​


Ik loop naar school​
Ik liep naar school

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Zij neemt de chips mee
A
neemt
B
chips

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Vandaag melk ik de koeien
A
vandaag
B
melk
C
ik
D
koeien

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Wie/wat + persoonsvorm

Dus: Ze kreeg reactie op haar brief
Wie/wat + persoonsvorm
Wie/wat kreeg? >ze
Dus 'ze' is het onderwerp

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 7 - Quizvraag

Vandaag melk ik de koeien.
Onderwerp?
A
melk
B
ik
C
koeien
D
vandaag

Slide 8 - Quizvraag

Ik- vorm: meestal hele werkwoord -en:
Werkwoord | ik-vorm
dansen         -      dans
leiden            -        leid
lopen             -       loop
leven             -        leef

Slide 9 - Tekstslide

Vervoeg volgens schema
dansen: ik dans
                  jij danst
                  hij danst
                  wij dansen


Slide 10 - Tekstslide

- werken
- houden
- blijven

Slide 11 - Tekstslide

Hij .... (houden) van zijn kippen

Slide 12 - Open vraag

Hij zegt dat hij van haar ....... .
A
houd
B
houdt
C
houden

Slide 13 - Quizvraag

je en jij 
Hoe je de jij- vorm in de tegenwoordige tijd schrijft, hangt af van de plek van het werkwoord in de zin:​

> werkwoord achter ‘jij’ of ‘je’:  ik-vorm + t​
Jij loopt altijd door   |      Jij wordt later boer
> werkwoord voor ‘jij’ of ‘je’ (jij/je onderwerp):       ik-vorm 
Loop jij altijd door?  |      Word jij later boer?

Slide 14 - Tekstslide

..... (scoren) je wel eens een doelpunt?
A
scoor
B
scoort

Slide 15 - Quizvraag

....(scoren) je broer wel eens een doelpunt?
A
scoor
B
scoort

Slide 16 - Quizvraag

je ..... (bieden) haar geen kans
A
bied
B
biedt

Slide 17 - Quizvraag

Het is koud dus ..... (kleden) je warm aan
A
kleed
B
kleedt

Slide 18 - Quizvraag

...... jij ook wel eens moe van het eeuwige gezeur van die docenten?
A
Word
B
Wordt
C
Worden

Slide 19 - Quizvraag

jij/je geen onderwerp
Soms staat ‘je’ achter de pv, maar is het ondw niet ‘je’. ​

‘Je’ wordt in dat geval gebruikt om een bezit aan te geven. Je schrijft dan de ik-vorm + t. 
> Houd jij van geitenmelk?
> Houdt jouw zus van geitenmelk?
Tip: Vervang de pv door lopen of smurfen

Slide 20 - Tekstslide

....(houden) jij meer van varkens of koeien?
A
houd
B
houdt

Slide 21 - Quizvraag

(...onthouden) jouw baas alles wat je verkeerd doet?
A
onthoud
B
onthoudt

Slide 22 - Quizvraag

Zwakke en sterke werkwoorden
Voor werkwoord vervoegen in verleden tijd vraag je je 2 dingen af:
  1. Is het werkwoord sterk of zwak?
  2. Wat is de ik-vorm van het werkwoord?

Slide 23 - Tekstslide

Er zijn geen regels voor sterke werkwoorden. Deze leer je of zoek je op in een woordenboek

Slide 24 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - de regels
Onderwerp
Regel
Voorbeeld
ik / ... jij?
ik-vorm+te
ik-vorm+de
Ik maakte mijn huiswerk. 
Maakte jij je huiswerk?
jij ...
ik-vorm+te
ik-vorm+de
Jij maakte je huiswerk. 
Hij / zij / het / u
ik-vorm+te
ik-vorm+de
Hij maakte zijn huiswerk. 
Het maakte niet uit. 
wij / zij / jullie
ik-vorm+ten
ik-vorm+den
Wij maakten ons huiswerk. 
Jullie maakten jullie huiswerk. 

Slide 25 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd
date
upload
ev
ik-vorm+te/de
datete
uploadde
mv
ik-vorm+ten/den
dateten
uploadden

Slide 26 - Tekstslide

Verleden tijd
1. Schrijf het hele werkwoord op
2.Kijk naar de laatste letter v/h hele werkwoord min -en -> WEL IN XTC-KOFFIESHOP + te (n) 
Niet in  XTC-KOFFIESHOP, dan +de(n)

Mag ook: t kofschip, 't foxschaap

Slide 27 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.

Slide 28 - Quizvraag

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van antwoorden is:

A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoorden
D
antwoordden

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Hij ______________ (luisteren)
A
luisterde
B
luisterdde

Slide 30 - Quizvraag