Bijwoordelijke bepaling

pv
wwg
ond
lv
mv
Aan wie/wat + wwg + ond + lv
Wat/wie + wwg + ond
Wie/wat + wwg
Getalproef
Alle ww in de zin
Tijdproef
1 / 12
volgende
Slide 1: Sleepvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

pv
wwg
ond
lv
mv
Aan wie/wat + wwg + ond + lv
Wat/wie + wwg + ond
Wie/wat + wwg
Getalproef
Alle ww in de zin
Tijdproef

Slide 1 - Sleepvraag

Ik gaf mijn moeder gisteren een doosje chocolade.
pv
wwg
ond
lv
mv
gaf
gaf
ik
een doosje chocolade
mijn moeder

Slide 2 - Sleepvraag

Bijwoordelijke bepaling
  • Vaak hetgeen dat overblijft in de zin.
  • Geeft antwoord op de vragen: waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, hoe en hoeveel. 
  • Zinsdelen die je makkelijk kan weglaten: ook, wel, niet en toch.

Slide 3 - Tekstslide

Ik gaf mijn moeder gisteren een doosje chocolade.
pv = gaf
wwg = gaf
ond = ik
lv = een doosje chocolade
mv = mijn moeder
bwb = gisteren

Slide 4 - Tekstslide

Ik ga vanmiddag Netflix kijken bij een vriendin.
pv = ga
wwg = ga kijken
ond = ik
lv = Netflix
mv = x
bwb = bij een vriendin

Slide 5 - Tekstslide

Mijn hond is vanmorgen niet uitgelaten.
pv = is
wwg = is uitgelaten
ond = mijn hond
lv = x
mv = x
bwb = vanmorgen, niet

Slide 6 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht 1 t/m 4 op bladzijde 217 t/m 220

Klaar? Pak een boek en ga lezen of werk vast verder op bladzijde 263.

Slide 7 - Tekstslide

Wat heb je altijd in een zin?
A
een lijdend voorwerp
B
werkwoorden
C
een meewerkend voorwerp
D
een bijwoordelijke bepaling

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een bwb in deze zin:
Mijn telefoon laadde niet op.
A
mijn telefoon
B
laadde
C
niet
D
op

Slide 9 - Quizvraag

Welke vragen stel je als je een bwb wil vinden?

Slide 10 - Open vraag

Welk antwoord krijg je als je de vraag wat/wie + wwg + ond stelt?
A
lijdend voorwerp
B
meewerkend voorwerp
C
werkwoordelijk gezegde
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 11 - Quizvraag

Wat is in deze zin de bwb:
Wij gaan shoppen in Alkmaar.
A
Wij
B
gaan
C
shoppen
D
in Alkmaar

Slide 12 - Quizvraag