Unidad 2.2

Hoy es el 1 de noviembre de 2021
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
spaansHBOBeroepsopleidingStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Hoy es el 1 de noviembre de 2021

Slide 1 - Tekstslide

  • 1 de noviembre: Día de Todos los Santos
  • 2 de noviembre : Día de los Muertos/ 
                                    Día de Todos los Difuntos
¿Sabíais? : 31 de octubre es Halloween: All Hallows Eve -> Samhain(Saun) ( Keltisch kalender: Keltische Nieuwjaar):1 November
¿Qué asociáis con estos días?

Slide 2 - Tekstslide

Mirar los deberes
Unidad 1
WB. 
  • P. 17 t/m 19, oef. 1, 2, 3, 4 (Maak één zin met iedere persoonsvorm: yo, tú, él, usted, nosotras, vosotros, ustedes,ellas. Bijvoorbeeld: "Yo escucho música"), 5a
TB. Primeros contactos 
  • Herhalen SER en SER DE

Slide 3 - Tekstslide

TB.: p.21 oef.4: El verbo "ser"

ik
jij
hij/zij/u
wij
jullie 
zij
ser=zijn
soy
eres
es
somos
sois
son

yo
él/ella/usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas/ustedes


Slide 4 - Tekstslide

TB. p.21 oef.4
1. La señora Ribas ................la organizadora del congreso.
2.Me llamo Margarita y ..................de Salamanca.
3.Antonio y Ricardo .....................de Bilbao.
4.Tú .....................de aquí, ¿verdad?
5.Marc y tú, ¿....................de Tarragona?
6.Ana y yo .........................de Guadalajara.
1.es
2.soy
3.son
4.eres
5.sois
6.somos

Slide 5 - Tekstslide

                                     SER versus SER DE

Het werkwoord  SER betekent zijn : 
Soy Ana= ik ben Ana

Het werkwoord SER met het voorzetsel DE
betekent letterlijk ZIJN VAN maar wij zeggen KOMEN UIT:
Soy de España= ik kom uit Spanje

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Hoe zeg je : ik ben Carmen
A
me llamo Carmen
B
Soy Carmen
C
Soy de Carmen
D
Me llamas Carmen

Slide 8 - Quizvraag

hoe zeg je : ik kom uit Guatemala?
A
Soy Guatemala
B
Soy de Guatemala

Slide 9 - Quizvraag

Hoe vraag je : kom je uit Spanje?
A
¿Eres España?
B
¿ Eres de España?
C
¿De dónde España?
D
¿De dónde eres España?

Slide 10 - Quizvraag

Tus hijos y tú................. Los Países Bajos
A
son
B
sois
C
sois de
D
eres de

Slide 11 - Quizvraag

Mi amiga española .........muy simpática
A
es de
B
eres
C
son
D
es

Slide 12 - Quizvraag

Recuerda:
TB: p.20/ WB: p.25: Señor/ señora met en zonder lidwoord
vergelijk de volgende zinnen:TB.oef.2, 4)
1. Mucho gusto, señora Ribas (oef.2 dialoog 1 )
2. La señora Ribas es la organizadora del congreso (oef. 4)
Wanneer gebruik je het lidwoord en wanneer niet?:

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

¿ Cómo se escribe?
¿ Cómo se escribe tu nombre?

¿ Cómo se escribe tu apellido?

¿Cómo se escribe el nombre de tu ciudad/pueblo?

Slide 15 - Tekstslide

vocabulario canción (liedje)
bombero: brandweerman.
apagar el fuego: brand te blussen.
piloto de un avión: vliegenier
actor: acteur
doctor: arts
maestro: leraar, meester
arquitecto: architect
presidente: president
astronauta: astronaut
tener suerte: geluk hebben
  • Luister het liedje over beroepen

Slide 16 - Tekstslide

0

Slide 17 - Video

DEBERES
Unidad 2
WB
P. 18 t/m25:  oef. 5b, 8a/b
Luisteroefenigen :6, 7a/b
Reglas y Sistemas, p.25, invullen:  
  • Het Spaans alfabet.
  • Het onbepaald lidwoord.
  • Señor/ señora met of zonder lidwoord: Kies de juiste zin.

Slide 18 - Tekstslide

Adiós

Slide 19 - Tekstslide