Oefenen voor Examen 3

Oefenen voor Examen 3
Benodigdheden:
BINAS
Pen en papier
Rekenmachine
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefenen voor Examen 3
Benodigdheden:
BINAS
Pen en papier
Rekenmachine

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 1

Een zure oplossing bevat 0,365 mol  H+-ionen per liter. 

Bereken de pH van deze oplossing in het juiste aantal decimalen.

Slide 2 - Tekstslide

Vul hier jouw antwoord op vraag 1 in

Slide 3 - Open vraag

Antwoord Vraag 1

pH = - log [H+

pH = - log (0,365) = 0,438

Let op: Aantal decimalen in de pH-waarde is gelijk aan het aantal significante cijfers in de [H+]

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 2
Er zijn veel stoffen bekend met zuurstofatomen in het molecuul. Eén van deze stoffen is butaandial. De formule is C4H6O2.


Bereken het massapercentage zuurstof in C4H6O2
Geef je antwoord in 2 decimalen.

Slide 5 - Tekstslide

Vul hier jouw antwoord op vraag 2 in

Slide 6 - Open vraag

Antwoord Vraag 2
Molecuulmassa C4H6O2 = 86,088 u

2 x atoommassa O = 32,00 u

Massapercentage O = ( 32,00 / 86,088 ) x 100%  =  37,17 % 

2 decimalen

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 3
Van chloor zijn twee isotopen bekend.
Het meest voorkomende isotoop van chloor heeft een massagetal van 35. 

Uit hoeveel protonen, neutronen en elektronen bestaat een chlooratoom met massagetal 35?
  


Slide 8 - Tekstslide

Vul hier jouw antwoord op vraag 3 in

Slide 9 - Open vraag

Antwoord Vraag 3
Chloor heeft atoomnummer 17
Dit betekent 17 protonen en 17 elektronen

Massagetal = aantal protonen + aantal neutronen = 35
Dus 35 - 17 = 18 neutronen
  


Slide 10 - Tekstslide

Vraag 4


Geef de reactievergelijking voor de volledige verbranding van decaan ( = C10H22 ).


Slide 11 - Tekstslide

Vul hier jouw antwoord op vraag 4 in

Slide 12 - Open vraag

Antwoord Vraag 4


2 C10H22      +     31 O2      ---->      20 CO2     +    22 H2O

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 5
Hieronder zie je de structuurformule van een polymeer. 
Wat is de naam van de binding in de blauwe rondjes?

Slide 14 - Tekstslide

Vul hier jouw antwoord op vraag 5 in via een foto!

Slide 15 - Open vraag

Vraag 6
Bekijk de volgende halfreactie: 

2 CH3 – SH    ----->    CH3 – S – S – CH3     +     2 H+    +    2 e-

Leg uit of dit de halfreactie van een oxidator of van een reductor is.


Slide 16 - Tekstslide

Vul hier jouw antwoord op vraag 6 in

Slide 17 - Open vraag

Antwoord Vraag 6
2 CH3 – SH    ----->    CH3 – S – S – CH3     +     2 H+    +    2 e-

Dit is de halfreactie van een reductor, want de elektronen staan aan de rechterkant van de pijl.

of

Dit is de halfreactie van een reductor, want CH3-SH staat elektronen af.


Slide 18 - Tekstslide

Vraag 7
Door calciumcarbide ( CaC2 ) onder de juiste omstandigheden met water te laten reageren, ontstaat vast calciumhydroxide en ethanal (C2H4O).


Geef de reactievergelijking van bovenstaand proces.

Slide 19 - Tekstslide

Vul hier jouw antwoord op vraag 7 in

Slide 20 - Open vraag

Antwoord Vraag 7


CaC2      +     3 H2O      ---->      Ca(OH)     +      C2H4O



Slide 21 - Tekstslide

Vraag 8
Zweetklieren komen overal in de huid voor. Ze scheiden een licht zure oplossing af waarin o.a. ureum is opgelost. 
Ureum heeft de volgende structuurformule: 


Leg aan de hand van de structuurformule van ureum op microniveau uit dat deze stof goed oplosbaar is in water.

Slide 22 - Tekstslide

Vul hier jouw antwoord op vraag 8 in

Slide 23 - Open vraag

Antwoord Vraag 8
Op microniveau praat je over deeltjes:

Een molecuul ureum bevat NH2-groepen.
Deze NH2-groepen kunnen waterstofbruggen maken met watermoleculen.
Daarom lost ureum goed op in water.

Slide 24 - Tekstslide

Well done!

Slide 25 - Tekstslide