2.6 Voeding en vertering bij zoogdieren

• Biologie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Thema 2 Voeding en vertering

Deze les:

• §2.6 Voeding en vertering bij zoogdieren

Huiswerk: 

• Opdracht 1 t/m 8 van §2.6

§2.6 Voeding en vertering bij zoogdieren

• Je kunt bij zoogdieren het verband aangeven tussen de voedselkeuze, de lengte van het darmkanaal en de kenmerken van het gebit. 
  

Vergelijk de schedels met elkaar. Welke dieren zijn het, en wat eten ze?

herbivoor

omnivoor

carnivoor

knipkies

Carnivoren

• Kort verteringsstelsel, platte buik 
• Grote en scherpe hoektanden
• Knipkiezen om stukken vlees af te

       kunnen scheuren

• Kiezen glijden langs elkaar als bij
  

       een schaar

Herbivoren

• Hebben een langer verteringsstelsel (bijv paard: 40 meter!)
• Plantaardig materiaal lastiger af te breken vanwege cellulose vezels in celwand van de

      plantencel

• Plooikiezen om voedsel fijn te malen

      en hebben meestal geen hoektanden

Variatie in spijsverteringsstelsels

Paarden hebben een langer darmkanaal dan tijgers, omdat zij herbivoor (planteneters) zijn en veel moeilijk te verteren voedsel eten.

Dat kun je zien aan de relatief dikke buik die paarden hebben, omdat er zoveel darmen in zitten.

Omnivoren

• Middellang verteringsstelsel
• Knobbelkiezen om voedsel fijn te malen
• Hoektanden; bij sommige dieren groot om prooi te doden

       Bij sommige dieren even groot als de snijtanden 

• Mensen koken en eten 

       veel met bestek

§2.6 Voeding en vertering bij zoogdieren

• Je kunt bij zoogdieren het verband aangeven tussen de voedselkeuze, de lengte van het darmkanaal en de kenmerken van het gebit. 
  

Thema 2 Voeding en vertering

Deze les:

• §2.6 Voeding en vertering bij zoogdieren

Huiswerk: 

• Opdracht 1 t/m 8 van §2.6