H2, 3, 4 taalverzorging

Welkom!
- Telefoons in de zak
- Login op LessonUp

Gelukt?
Laptop half dicht dan weet ik dat je klaar zit.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
- Telefoons in de zak
- Login op LessonUp

Gelukt?
Laptop half dicht dan weet ik dat je klaar zit.

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Ik kan de persoonsvorm in de zin vinden.
Ik kan het onderwerp in de zin vinden.
Ik kan het gezegde in de zin vinden.

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm
- De persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord (doe-woord)

HOE vind ik de persoonsvorm ook alweer?
- vraagzin maken
- zin in andere tijd zetten
Let op! Is het al een vraagzin? Zet de zin dan in een andere tijd.
Het woord dat verandert is de pv

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Jantien won gisteren de gouden medaille.
A
Jantien
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Fiets jij altijd naar school?
A
Fiets
B
jij
C
altijd
D
naar school

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Wie heeft alle pepernoten opgegeten?
A
Wie
B
heeft
C
alle pepernoten
D
opgegeten

Slide 6 - Quizvraag

Ik denk te weten hoe ik de persoonsvorm moet vinden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 7 - Poll

Het onderwerp
Zo vind je het onderwerp
:


1. Zoek de persoonsvorm.
2. Vraag: wie of wat + persoonsvorm

Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
De jongen gaat naar school.
Persoonsvorm?


WIE / WAT + PV 
Antwoord = 

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
De jongen gaat naar school.
Persoonsvorm?
Gaat de jongen naar school?
Gaat komt vooraan dus is de persoonsvorm.

WIE / WAT + PV = WIE / WAT gaat?
Antwoord = De jongen (gaat naar school)

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
het onderwerp
B
een zin
C
Ik

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes

Slide 13 - Quizvraag

Ik denk te weten hoe ik het onderwerp moet vinden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

Het gezegde 
De persoonsvorm (pv) en het onderwerp (ow) ken je al. 

Het gezegde (gez.) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Het gezegde zegt wat er in de zin ‘gebeurt’.

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld
De pingpongtafel / staat / in de garage.
persoonsvorm = 
gezegde = 

Morgen / wil / ik / met jou / gaan skaten.
persoonsvorm = 
gezegde = 

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld
De pingpongtafel / staat / in de garage.
persoonsvorm = staat
gezegde = staat

Morgen / wil / ik / met jou / gaan skaten.
persoonsvorm = wil
gezegde = wil gaan skaten

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn pap gegeten

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het gezegde?

Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het gezegde?

Hij heeft gisteren zijn toetje niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn toetje gegeten

Slide 20 - Quizvraag

Ik denk te weten hoe ik het gezegde moet vinden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Aan de slag
- Maak het werkblad
- zelfstandig werken

- klaar? mag je even iets voor jezelf doen in stilte
- 14:05 samen nakijken

- muziek mag 
timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide