Quiz Warmte H5

Test je kennis over H5: Warmte!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Test je kennis over H5: Warmte!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Vliegtuigen vliegen op kerosine. In kerosine zit
A
bewegingsenergie
B
elektrische energie
C
chemische energie
D
kernenergie

Slide 3 - Quizvraag

Je vult een glas eerst voor de helft met kraanwater van 14 gr. C. Daarna maak je hem helemaal vol. Dan...
A
wordt de temperatuur 2x zo hoog
B
wordt de hoeveelheid warmte 2x zo groot
C
gaan de moleculen harder trillen
D
blijft de hoeveelheid warmte hetzelfde

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

De molecuulformule van aardgas is
A
CH4
B
CO2
C
CH2OH
D
C2H4

Slide 6 - Quizvraag

CH4 bevat
A
1 koolstofatoom en 4 watermoleculen
B
4 koolstofatomen en 4 waterstofatomen
C
4 koolwaterstofatomen
D
1 koolstofatoom en 4 waterstofatomen

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Bij een benzinepomp mag je niet roken. Welke voorwaarde voor verbranding neem je daarmee weg?
A
brandstof
B
zuurstof
C
ontbrandings-temperatuur
D
geen van alle

Slide 9 - Quizvraag

Noem voorbeelden van hoe je in een schoolgebouw de hoeveelheid brandbare stof, minimaliseert

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Waarom stroomt in een pan die op het vuur staat, het warme water omhoog?
A
De moleculen trillen harder
B
hoe warmer het water, hoe kleiner de dichtheid
C
warm water wil weg van het vuur
D
warm water is lichter dan koud water

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Een vogel heeft een verenpakket. Welke vorm van warmtetransport wordt hiermee vooral tegengegaan?
A
stroming
B
geleiding
C
straling
D
alle vormen

Slide 14 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van iets dat je 's winters buiten gebruikt, omdat het de warmte slecht geleidt

Slide 15 - Open vraag

Altijd nog even omrekenen:
1,4 g = ............ kg
A
1.400 kg
B
0,14 kg
C
0,0014 kg
D
0,014 kg

Slide 16 - Quizvraag

3,5 uur = ............ min.
A
210 min.
B
350 min.
C
230 min.
D
360 min.

Slide 17 - Quizvraag

Tot slot:
Welk onderwerp ga je voor de toets nog de meeste aandacht geven?

Slide 18 - Woordweb