Les 7: bestuiving & bevruchting

Les 7: bestuiving & bevruchting
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 7: bestuiving & bevruchting

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
-Herhalingsopgaven
-Extra uitleg
-Opgave bestuiving
-Filmpjes

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt beschrijven wat bestuiving is.
  • Je kunt het verschil benoemen tussen kruisbestuiving en zelfbestuiving.
  • Je kunt de kenmerken noemen van insectenbloemen en van windbloemen. 
  • Je kunt beschrijven hoe de bevruchting bij zaadplanten verloopt.
  • Je kunt de veranderingen in het zaadbeginsel na bevruchting beschrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Welke kleur hebben kelkbladeren meestal?
A
groen
B
wit
C
rood
D
geel

Slide 4 - Quizvraag

In de afbeelding is een bloem schematisch getekend.

Met welk nummer is een kroonblad aangegeven?
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 5 - Quizvraag

In de afbeelding is een bloem schematisch getekend.

Hoe heet deel 1?
A
stijl
B
stempel
C
bloemsteel
D
vruchtbeginsel

Slide 6 - Quizvraag

In de afbeelding is een bloem schematisch getekend.

In welk deel worden de eicellen gevormd?
A
deel 1
B
deel 2
C
deel 3
D
deel 4

Slide 7 - Quizvraag

In de afbeelding is een bloem schematisch getekend.

In welk deel worden de mannelijke geslachtscellen gevormd?
A
deel 3
B
deel 4
C
deel 5
D
deel 6

Slide 8 - Quizvraag

Welke delen vormen de stamper van een bloem?
A
helmdraad en hemlknopjes
B
stempel en vruchtbeginsel
C
stempel, stijl en vruchtbeginsel
D
stempel, stijl en zaadbeginsel

Slide 9 - Quizvraag

In de afbeelding is een deel van een bloem met P aangegeven.
Welke functie heeft dit deel van de bloem?
A
het beschermen van de bloem in de knop tegen uitdroging en kou
B
het beschermen van de bloem in de knop tegen hoge temperaturen
C
het aanlokken van insecten
D
het afstoten van insecten

Slide 10 - Quizvraag

In de afbeelding is de bloem van een erwtenplant schematisch getekend. In de bloem is de stamper aangegeven.
Kan een zaadbeginsel in deze stamper meer dan één eicel bevatten?

A
Nee, dat is niet mogelijk.
B
Ja, dat is mogelijk.

Slide 11 - Quizvraag

Bestuiving
Veel insecten (zoals bijen) vliegen van bloem naar bloem om nectar te zoeken. In de afbeelding links zie je een bij die op een bloem is geland. De bij zit onder het stuifmeel. Als de bij naar een andere bloem vliegt, neemt hij het stuifmeel mee. 

Het overbrengen van stuifmeel van een meeldraad op de stempel van een stamper
heet bestuiving
Stuifmeelkorrels moeten dan wel terecht komen op de stempel van een bloem van
dezelfde plantensoort. Als stuifmeel terecht komt op de stempel van een bloem 
van een andere plantensoort, 
noemen we dat géén bestuiving. 

Slide 12 - Tekstslide

Kruisbestuiving en zelfbestuiving
Vaak komt het stuifmeel van de ene plant terecht op de stempel(s) van andere plant (van dezelfde soort). Dat heet kruisbestuiving.

Soms komt het stuifmeel van de meeldraden op de stempel(s) van dezelfde bloem terecht. Dat heet zelfbestuiving.

Slide 13 - Tekstslide

Bestuiving
Bij veel bloemen zorgen insecten voor het overbrengen van het stuifmeel. Er zijn ook bloemen waarbij de wind het stuifmeel overbrengt. Bloemen waarbij insecten zorgen voor de bestuiving, heten: insectenbloemen.
Insectenbloemen hebben meestal vrij grote en opvallend gekleurde kroonbladeren (zie afbeelding links). Hierdoor worden insecten aangelokt. Insecten komen bovendien af op de geur en op de nectar.

Bloemen waarbij de wind zorgt voor de bestuiving heten: windbloemen. Windbloemen zijn vaak 
klein en onopvallend gekleurd. De kroonbladeren zijn
meestal groen (zie afbeelding rechts).

Slide 14 - Tekstslide

Insectenbloemen
Bij insectenbloemen gaan insecten op zoek naar nectar. Ze strijken daarbij langs de meeldraden en de stempel(s). De stuifmeelkorrels zijn ruw en kleverig. Ze blijven gemakkelijk aan het lichaam van het insect plakken. Zie afbeelding.
Als het insect daarna een andere bloem bezoekt om nectar op te zuigen, strijkt het insect weer met zijn lichaam langs de meeldraden en stempel(s). De meegebrachte stuifmeelkorrels blijven dan aan de stempel(s) plakken. Op deze manier kan een insect tientallen bloemen bestuiven. 
Veel insecten bezoeken alleen bloemen van één bepaalde soort, bijvoorbeeld alleen bloemen van appelbomen. Daardoor is de kans dat stuifmeel op de stempel(s) van een bloem 
van dezelfde soort terecht komt, vrij groot. 
Insectenbloemen maken in verhouding tot 
windbloemen weinig stuifmeel. Bij het telen van 
appels zijn veel bijen nodig die voor bestuiving 
zorgen. Vaak worden daarom bijenkasten in een 
boomgaard neergezet. 

Slide 15 - Tekstslide

Windbloemen
Bij windbloemen blaast de wind het stuifmeel van de meeldraden weg. Zie afbeelding links. Door toeval kan het stuifmeel op de stempel van een bloem van dezelfde plantensoort terechtkomen. Die kans is maar klein. Veel stuifmeel komt op andere plaatsen terecht. Door heel veel stuifmeelkorrels te maken, is de kans groter dat stuifmeel op de stempel van een geschikte bloem komt. Ook zijn stuifmeelkorrels licht en glad, zodat ze makkelijk zweven. Verder hangen bij windbloemen de helmknoppen vaak buiten de bloem, zodat de wind het stuifmeel makkelijk kan wegblazen (zie afbeelding rechts). De stempels zijn groot en veervormig. Ze steken meestal buiten de bloem uit. Daardoor wordt de kans dat ze stuifmeel opvangen groter. 

Slide 16 - Tekstslide

Bevruchting
Als een stuifmeelkorrel op de stempel van een plant van dezelfde soort is gekomen, vormt die stuifmeelkorrel een buis: de stuifmeelbuis. Zie afbeelding.
De stuifmeelbuis groeit door de stijl naar een zaadbeginsel, dat in het vruchtbeginsel ligt. 
Door de stuifmeelbuis gaat de kern van de stuifmeelkorrel naar het zaadbeginsel. 
Als de buis een zaadbeginsel heeft bereikt, barst de top van de stuifmeelbuis open. De kern van de stuifmeelkorrel dringt de eicel binnen en versmelt met de kern van de eicel.
Het versmelten van de kern van een mannelijke geslachtscel en een vrouwelijke geslachtscel noemen we: bevruchting
De cel die door de bevruchting ontstaat, noem je: bevruchte eicel.

Slide 17 - Tekstslide

Bevruchting
Na de bevruchting beginnen de bevruchte eicel en het zaadbeginsel te groeien.  Uit de bevruchte eicel ontstaat een kiem. Uit het zaadbeginsel ontstaat een zaad. Elk zaad bevat een kiem. 

Er kunnen meerdere bevruchte eicellen ontstaan in het vruchtbeginsel.



Slide 18 - Tekstslide

Verder lezen
Lees nog eens over bestuiving via deze link:
https://maken.wikiwijs.nl/141867#!page-5151467

Slide 19 - Tekstslide

Wat is bestuiving?

Slide 20 - Open vraag

Het stuifmeel van een witte dovenetel komt op de stempel van een boterbloem.
Is dit wel of geen bestuiving? Leg je antwoord uit.

Slide 21 - Open vraag

Leg uit dat één insect tientallen bloemen kan bestuiven.

Slide 22 - Open vraag

In de afbeelding zijn drie bloemen getekend. Met pijlen is het overbrengen van stuifmeel weergegeven.

Welke pijl geeft bestuiving weer?
A
pijl 1
B
pijl 2
C
pijl 3

Slide 23 - Quizvraag

Zijn de roos en de petunia insectenbloemen of windbloemen? Leg uit hoe je dat kunt zien.

Slide 24 - Open vraag

De nectar van de petunia zit diep onder in de bloem.
Welk voordeel heeft dit voor de plant?

Slide 25 - Open vraag

Als stuifmeel van de meeldraden terechtkomt op de stempel van dezelfde bloem, is dat 1... .
Als stuifmeel terechtkomt op de stempel van een bloem aan een andere plant van dezelfde soort, is dat 2... .
A
1. kruisbestuiving, 2. zelfbestuiving
B
1. zelfbestuiving, 2. kruisbestuiving.

Slide 26 - Quizvraag

De kroonbladeren van insectenbloemen zijn meestal 1. groot/klein en 2. onopvallend/opvallend.

De kroonbladeren van windbloemen zijn meestal 3. groot/klein en 4. onopvallend/opvallend .
A
1. groot, 2. onopvallend, 3. klein, 4 opvallend
B
1, groot, 2. opvallend, 3. klein, 4. onopvallend
C
1. klein, 2. onopvallend, 3. groot, 4. opvallend
D
1. klein, 2. opvallend, 3. groot, 4. onopvallend

Slide 27 - Quizvraag

Een insectenbloem produceert nectar.
Wat is het voordeel voor de plant?
A
Het zorgt ervoor dat bijen te eten hebben.
B
Het zorgt ervoor dat mensen honing hebben.
C
Het zorgt ervoor dat planten zich kunnen voortplanten.

Slide 28 - Quizvraag

Nachtbloemen zijn bloemen die alleen ’s nachts bloeien en bestoven worden. Nachtbloemen zijn altijd insectenbloemen.

Welk kenmerk van insectenbloemen is sterker ontwikkeld bij nachtbloemen? Leg je antwoord uit.

Slide 29 - Open vraag

In de afbeelding zie je stuifmeelkorrels onder een microscoop.

Zijn deze stuifmeelkorrels van een insectenbloem of van een windbloem? Leg je antwoord uit.

Slide 30 - Open vraag

Welke eigenschappen heeft een stuifmeelkorrel van een windbloem? Bedenk minstens één eigenschap. Je mag ook een tekening maken.

Slide 31 - Open vraag

Gebruik deze tekst bij het beantwoorden van slide 33, 34 en 35.

Slide 32 - Tekstslide

Lees de tekst ‘Bestuiven zonder nectar’.
Zijn orchideeën insectenbloemen of windbloemen?
A
insectbloemen
B
windbloemen

Slide 33 - Quizvraag

Lees de tekst ‘Bestuiven zonder nectar’.
Orchideeën hebben trucjes bedacht zodat ze geen nectar hoeven te maken.

Wat is het voordeel voor een plant als hij geen nectar hoeft te maken?

Slide 34 - Open vraag

Lees de tekst ‘Bestuiven zonder nectar’.

De ‘bucket orchid’ en de spiegelorchidee maken een geur die lijkt op de geur van vrouwtjesbijen. Mannetjes van deze bijensoorten komen eerder uit het ei dan vrouwtjes. Als mannetjes uit het ei komen, gaan ze op zoek naar vrouwtjes om te bevruchten.

Op welk tijdstip moeten de orchideeën gaan bloeien om zo veel mogelijk mannetjes te lokken?
A
voor het uitkomen van de mannetjes
B
tussen het uitkomen van de mannetjes en het uitkomen van de vrouwtjes
C
na het uitkomen van de vrouwtjes

Slide 35 - Quizvraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 36 - Open vraag

Schrijf 2 dingen op die je deze les geleerd hebt.

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video