begrijpend lezen les 2: leesstrategieën, onderwerp/deelonderwerp/alinea
Nederlands Leesvaardigheid A3 Kern Leesstrategieën
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Nederlands Leesvaardigheid A3 Kern Leesstrategieën
Slide 1 - Tekstslide
Leesstrategieën
- Zoekend lezen
- Globaal lezen
- Intensief lezen
- Lerend lezen
- Kritisch lezen
Slide 2 - Tekstslide
Leesstrategieën
Strategie Leesdoel
- Zoekend lezen informatie opzoeken
Je gebruikt:
inhoudsopgave, register, trefwoorden
Voorbeeld > woordenboek
Slide 3 - Tekstslide
Leesstrategieën
Strategie Leesdoel
- Globaal lezen
Je gebruikt:
De eerste en laatste zinnen van elke alinea. De kernzinnen van alle alinea's in de kernzin staat meestal de hoofdzaak van de alinea.
Slide 4 - Tekstslide
Leesstrategieën
Strategie Leesdoel
- Intensief lezen tekst helemaal begrijpen
Je gebruikt:
Aandachtig hele tekst lezen, zin voor zin. Tekst echt begrijpen.
Wat is het onderwerp van de hele tekst? Wat zij de deelonderwerpen van elke alinea? Wat hebben de alinea's met elkaar te maken? Wat wil de tekst duidelijk maken? Welke zinnen zijn moeilijk? Lees die twee keer of lees ze zachtjes voor jezelf. Zoek de betekenis van de woorden die je nog niet kent.
Slide 5 - Tekstslide
Leesstrategieën
Strategie Leesdoel
- Lerend lezen tekst leren
Je gebruikt:
intensief lezen met als extra doel: onthouden wat je hebt gelezen. Belangrijke zaken onderstrepen en/of aantekeningen bij maken. Eventueel schematisch weergeven voor jezelf.
Slide 6 - Tekstslide
Leesstrategieën
Strategie Leesdoel
- Kritisch lezen tekst beoordelen;waar/compleet
Je gebruikt:
Logisch nadenken en erachter komen of de informatie allemaal klopt. Dus andere teksten gebruiken om te vergelijken.
Slide 7 - Tekstslide
Leesstrategieën
Strategie Leesdoel
- Zoekend lezen informatie opzoeken
- Globaal lezen hoofdzaken uit tekst halen
- Intensief lezen tekst helemaal begrijpen
- Lerend lezen tekst leren
- Kritisch lezen tekst beoordelen;waar/compleet
Slide 8 - Tekstslide
ONDERWERP
Een tekst of een verhaal gaat ergens over.
Dit noem je het onderwerp van een tekst en wordt in 1 of enkele woorden opgeschreven.
Lees de tekst eerst oriënterend
en stel dan de vraag:
Waarover gaat de hele tekst?
Slide 9 - Tekstslide
DEELONDERWERPEN
In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden.
Deze kleinere aspecten van het onderwerp zijn deelonderwerpen.
Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeeld: Onderwerp en deelonderwerp
tekst over wintersport.
Onderwerp: wintersport
Deelonderwerpen: wintersportgebieden, sneeuwconditie, kosten, drukte tijdens schoolvakanties
Slide 11 - Tekstslide
Alinea's
Een tekst is meestal verdeeld in stukjes. Dit noemen we alinea's.
Slide 12 - Tekstslide
Alinea's
Een alinea bestaat uit meerdere zinnen die allemaal over hetzelfde onderwerp gaan.
Slide 13 - Tekstslide
Wat zijn voorbeelden van tekstdoelen?
A
artikel, tijdschrift, krant
B
informeren, diverteren, activeren, overtuigen
C
informerende tekst, activerende tekst, amuserende tekst
Slide 14 - Quizvraag
Als het gaat om tekstdoelen, van wie is het dan het doel?
A
de docent Nederlands
B
de schrijver van de tekst
C
de lezer van de tekst
D
schrijver én lezer
Slide 15 - Quizvraag
Waarom is het goed om tekstdoelen te kunnen herkennen?
A
zo weet je wat de schrijver wil bereiken
B
om er meer van te kunnen begrijpen en te leren
C
dan word je niet te snel overtuigd of overgehaald
D
om teksten te beoordelen en er kritisch naar te kijken
Slide 16 - Quizvraag
Tekstsoorten
Doel van een reclametekst
A
Informeren
B
Je iets laten doen
C
Mening geven
D
Je iets leren
Slide 17 - Quizvraag
Tekstsoorten
Doel van een krantenbericht
A
Informeren
B
Je iets laten doen
C
Mening geven
D
Amuseren
Slide 18 - Quizvraag
Welke 2 tekstvormen horen bij activeren?
A
advertentie
B
nieuwsbericht
C
klachtenbrief in krant
D
poster
Slide 19 - Quizvraag
Welke tekstvormen kunnen horen bij het tekstdoel ' overtuigen'. Kies de twee juiste antwoorden.