G. Achterberg, Innemee
Uit: Ode aan Den Haag, 1953.
1. Ze worden hier begraven met een haast
2. Alsof de dood hen op de hielen zit.
3. En wat de buitenman het meest verbaast
4. Is dat de stoet geen staart bezit.
5. Natuurlijk weer een ver familielid
6. Waarmee men even naar de groeve raast
7. Om gauw terug te wezen van de rit,
8. Want ieder blijft zichzelf het allernaast.
9. Bij ons luiden ze urenlang de klok.
10. Een kind beseft wat te gebeuren staat.
11. Men schaart zich achter ’t lijk in diepe stilte.
12. En lang daarna hangt in het dorp een kilte,
13. Die iemand door de schouderbladen gaat;
14. Als het herstellen van een zware schok.