Unité 6 Émotions

Unité 6
weektaak : -6.3: exercice 8a tm 8e livre Leren app 3 & aantek.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Unité 6
weektaak : -6.3: exercice 8a tm 8e livre Leren app 3 & aantek.

Slide 1 - Tekstslide

Lees pagina 88-89
Wat betekenen de volgende woorden?
1. émotions  :            a) emotioneel                    b) emoties
2. chanteurs             a) zangers                            b) chantage
3. chansons              a) liedjes                                b) gedichtjes
4. l'amitié                   a) liefde                                   b) vriendschap
5. public                     a) scannen                              b) publiek
6. gestes                     a) stem                                     b) gebaren
7. j'en ai assez           a) ik heb genoeg                 b) ik heb er genoeg van
8. j'en ai marre          a) ik ben het zat                   b) ik ben zat
9.manif (estation)    a) een demonstratie        b) een manifest
10. tristesse                a)  blijheid                              b) verdriet
11. solidarité                a) solderen                            b) solidariteit
antwoorden
emoties/ zangers/ liedjes/vriendschap/publiek/gebaren/ik heb er genoeg van/ ik ben het zat/ demonstratie/ verdriet/ solidariteit

Slide 2 - Tekstslide

Les émotions
triste
furieux/
furieuse
joyeux/
joyeuse
amoureux/
amoureuse

Slide 3 - Sleepvraag

emotions 
vandaag ; 
individueel :  5-8 minuten : weektaak van voor de vakantie nakijken (LIRE)
klassikaal : grammaire : werkwoorden  - IR

Slide 4 - Tekstslide

weektaak 17   Exercice 3 – Mise en route
l’amour : tomber amoureux / joyeux/ le chagrin d'amour
 le bonheur:  heureux/fier/joyeux 
 la peur  :avoir peur/ jaloux / paniquer//stressé
 la tristesse : déprimé /le chagrin d’amour /malheureux/seul
 
4A 1 communiceren                     5 overdrijven
 2 eindigen                                       6 vroeger
 3 dat vind ik eng                          7 plotseling
 4 ongerust                                    8 durven

4B  1 c o m3m u n iq u e r 2 f in i2 r 3 C’ e s t L’ a n g o i4 s s e 4 i n q u i e t15 e x a g é r e r 6 a u t r e6 f o i s7 s o u d5 a i n 8 o s e r
t i m i d e- verlegen.

 ex 5A Op dit forum schrijven de jongeren over problemen op school, thuis of met vrienden.
B 1-c, 2-d, 3-a, 4-b Over: e verliefdheid
C angst

ex 6 :1 A, B  / 2 a Alia  /  b Alia /  c Hugo /  d Alia /  e Hugo / f Hugo
3 Als een leraar hem/haar iets vraagt, wordt hij/zij helemaal rood en kan niet uit zijn/haar woorden komen. Hij is verlegen.
4 B, C
5 Ze is bang haar vrienden te verliezen als zij gaat verhuizen.
6 a contact te houden met je vrienden
 b maar ze werd verliefd en ze is nu gelukkig
7 Omdat Ma geen probleem beschrijft, maar mening geeft.
8 zanger / zingt goed / is charmant / geeft concerten
9 Nee, Elise is niet onder de indruk. Bachir vindt Vianney leuk.
10 Vraag 2 past bij Anoniem.
11 Eigen antwoord. / 12 ik bloos  / 13 a –
 b Salut Xenia,
  1 aussi (ook) / 2 mais (maar)/ 3 d'abord (eerst) / 4 car (want)
   5 Ensuite, ( vervolgens)  6 Enfin ( uiteindelijk)
  7 Donc, ( dus) 8. parce que ( omdat)


















Slide 5 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden op -ir in de présent

Stap 1: haal -ir van het werkwoord af

Stap 2: voeg de juiste uitgang toe > is/is/it/issons/issez/issent

Slide 6 - Tekstslide

Ils ... à quelle heure?
A
finis
B
finit
C
finissent
D
finissez

Slide 7 - Quizvraag

Tu ... quoi?
A
choisissons
B
choisis
C
choisissez
D
choisit

Slide 8 - Quizvraag

Nous ... le document.
A
remplissons
B
remplissez
C
remplissent
D
remplis

Slide 9 - Quizvraag

Il ... trop.
A
réfléchit
B
réfléchissons
C
réfléchis
D
réfléchissez

Slide 10 - Quizvraag

Vous ... vers 8 heures. (finir)

Slide 11 - Open vraag

Je ... le rouge. (choisir)

Slide 12 - Open vraag

Léa ne ... jamais bien. (réfléchir)

Slide 13 - Open vraag

Nous ... le gagnant. (choisir)

Slide 14 - Open vraag

Regelmatige werkwoorden op -ir in de passé composé
Stap 1: zet het hulpwerkwoord avoir in de zin
Stap 2; haal -ir van het werkwoord af voor de stam 
Stap 3: plak + i achter de stam en je hebt het voltooid deelwoord

Slide 15 - Tekstslide

Kies de juiste vorm van het hulpwerkwoord.
Tu ... rempli le formulaire.
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 16 - Quizvraag

Vous ... réfléchi longtemps.
A
avez
B
avons
C
as
D
ai

Slide 17 - Quizvraag

Les garçons ... fini leurs devoirs.
A
a
B
as
C
ont
D
avons

Slide 18 - Quizvraag

Sarah ... choisi le film.
A
avons
B
ont
C
as
D
a

Slide 19 - Quizvraag

Vul de passé composé van het werkwoord tussen haakjes in.
Nous ... le test. (remplir)

Slide 20 - Open vraag

Elles ... bien. (réfléchir)

Slide 21 - Open vraag

Vous ... vos devoirs. (finir)

Slide 22 - Open vraag

J' ... la chanson. (choisir)

Slide 23 - Open vraag

Zet de zin in de passé composé.
Je finis mes devoirs.

Slide 24 - Open vraag

Vous choisissez quoi?

Slide 25 - Open vraag

Zet de zin in de présent.
Il a rempli le document.

Slide 26 - Open vraag

Ils ont réfléchi trop.

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Link

zelfstandig aan het werk
Faire ex. 8a-8d

Slide 29 - Tekstslide