In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
4B diagnostische toets H12 kracht en beweging
Slide 1 - Tekstslide
1. a) Het vliegtuig van Yves kan met behulp van een straalmotor een topsnelheid van 270 km/h behalen. Noteer deze snelheid in m/s.
Slide 2 - Open vraag
1. b) Yves vliegt 15 minuten lang met een constante snelheid van 70 m/s. Bereken de afstand die Yves dan heeft afgelegd.
Slide 3 - Open vraag
1. c) Yves versneld het tweede deel van zijn vlucht. Wat geldt voor de nettokracht op Yves als hij versneld?
A
De nettokracht is groter dan 0N
B
De nettokracht is kleiner dan 0N
C
De nettokracht is 0N
Slide 4 - Quizvraag
1. d) Hiernaast zie je een afstand-tijddiagram van een stukje van de vlucht van Yves. Wat kun je zeggen over de beweging in het diagram?
A
De beweging is een versnelde beweging
B
De beweging is een constante beweging
C
De beweging is een vertraagde beweging
Slide 5 - Quizvraag
2. a) Ans en Piet zijn op wintersport. Er ligt veel sneeuw op de weg, daarom gebruiken zij sneeuwkettingen. Waar heeft het gebruik van sneeuwkettingen invloed op?
A
Op de luchtweerstand
B
Op de reactie-afstand
C
Op de stopafstand
Slide 6 - Quizvraag
2. b) De hoeveelheid bagage heeft invloed op het remmen. Geef aan of de hoeveelheid bagage wel of geen invloed heeft op de volgende dingen. 1. de reactie-afstand 2. de remweg 3. de stopafstand. Noteer je antwoord als volgt: 1. wel/geen invloed 2. wel/geen invloed 3. wel/geen invloed
Slide 7 - Open vraag
2. c) Ans en Piet rijden met een constante snelheid op de sneeuwkettingen. Wat geldt voor de nettokracht.
A
De nettokracht is groter dan 0N
B
De nettokracht is kleiner dan 0N
C
De nettokracht is 0N
Slide 8 - Quizvraag
3. a) Jan doet met zijn Velomobiel mee aan een wedstrijd. Zijn topsnelheid is 32 m/s. Noteer deze snelheid in km/h
Slide 9 - Open vraag
3. b) Voor Jan duurt de wedstrijd 20 minuten. Het parkour is 15,5 km lang. Bereken de gemiddelde snelheid van Jan in km/h.
Slide 10 - Open vraag
3. c) Jan moet plotseling stoppen voor een hond die oversteekt. Bij een snelheid van 35 km/h is de remweg 8,5 meter. Noteer welke grootheid je nog nodig hebt om de stopafstand van Jan te bereken.
A
De reactie-tijd
B
De snelheid in m/s
C
De tijd
D
De tegenwerkende krachten
Slide 11 - Quizvraag
3. d) Op de velomobiel werken verschillende krachten. De aandrijfkracht op de velomobiel is 480N. De luchtwrijving is 300N. De rolwrijving is 25N. Hoe groot is de nettokracht?
A
755N
B
205N
C
155N
Slide 12 - Quizvraag
3. e) In welke richting werkt de rolwrijving?
A
De rolwrijving werkt tegen de rijrichting in
B
De rolwrijving werkt met de rijrichting mee
C
De rolwrijving werkt met de nettokracht mee
Slide 13 - Quizvraag
3. f) Jan staan tijdens de tocht even stil vanwege pech. In de afbeelding zie je een diagram van deze beweging. Bij de verticale as ontbreekt een grootheid. Welke grootheid hoort op de plaats van de letter A te staan?
A
Afstand
B
Snelheid
C
Tijd
Slide 14 - Quizvraag
4. a) Jasmijn rent met een constante snelheid van 4,0 m/s over een afstand van 12 km. Bereken de tijd die Jasmijn over deze afstand doet
Slide 15 - Open vraag
4. b) Teken de beweging
Teken in het snelheid-tijddiagram de grafiek van deze beweging met constante snelheid.
Slide 16 - Tekstslide
4. b) Antwoord
Grafiek maak je met punten.
Jasmijn beweegt constant met 4,0 m/s.
Dus een horizontale lijn bij
4,0 m/s.
Slide 17 - Tekstslide
4. c) Teken de beweging
Op het laatst zet Jasmijn een sprintje in. Zij sprint 4 seconden lang met een snelheid van 5,0 m/s. Van 4 tot 10 seconden is de snelheid weer 4,0 m/s.
Teken het afstand-tijddiagram van deze beweging.
Slide 18 - Tekstslide
4. c) Berekening
Slide 19 - Tekstslide
4. c) Van berekening naar grafiek
Slide 20 - Tekstslide
4. c) Antwoord
Grafiek maak je met punten.
Punt 1: tijd van 0-4 seconden, afstand van 20 meter.
Punt2: tijd van 4-10 seconden, afstand van +24 meter.
Slide 21 - Tekstslide
4. d) Als Jasmijn gaat sprinten werken er 2 krachten op Jasmijn: F1 werkt met de looprichting mee. F2 werkt tegen de looprichting in. Hoe bereken ik de nettokracht
A
Je moet de krachten bij elkaar optellen
B
Je moet de krachten van elkaar af trekken
C
De moet de krachten met elkaar vermenigvuldigen.
D
Je moet de krachten door elkaar delen.
Slide 22 - Quizvraag
5. a) Emiel heeft een auto. De auto heeft verschillende veiligheidsmaatregelen. Eenvan de maatregelen zijn hoofdsteunen. Wat kan er gebeuren tijden een botsing als Emiel geen hoofdsteunen heeft?
Slide 23 - Open vraag
5. b) Emiel heeft ook een veiligheidsgordel in zijn auto. Vul de zin aan. Tijdens de botsing rekt een gordel een beetje uit. Hierdoor duurt het ............. voordat Emiel stilstaat.
A
Langer
B
Korter
Slide 24 - Quizvraag
5. c) Emiel moet reageren op een overstekende kat. Tijdens het reageren legt hij een afstand af. Hoe noem je deze afstand?
A
Stopafstand
B
Reactie-afstand
C
Remweg
Slide 25 - Quizvraag
5. d) Tijdens het rijden is Emiel vermoeid. Leg uit of dit zijn reactie-afstand kan beïnvloeden.
Slide 26 - Open vraag
6. Remweg grafiek
De klas van Lian heeft de remweg van een fiets gemeten. De resultaten staan in de tabel. Teken de grafiek van de proef.
Slide 27 - Tekstslide
6. Antwoord
Punten tekenen.
Kromme lijn door de punten.
Slide 28 - Tekstslide
7. Een snelheid-tijddiagram heeft een stijgende lijn. Welke soort beweging is dit?
A
Een beweging met constante snelheid
B
Een vertraagde beweging
C
Een versnelde beweging
Slide 29 - Quizvraag
8. Hoe groot is de snelheid op 10 seconden?
A
6 km/h
B
9 km/h
C
18 km/h
D
20 km/h
Slide 30 - Quizvraag
9. Er werken twee krachten op een auto. F1 en F2. De krachten werken in dezelfde richting. De pijl van F1 heeft een lengte van 4 cm. De pijl van F2 heeft een lengte van 1,4 cm. Hoe lang is de pijl van de nettokracht?