V3 - Fictie en poëzie les 2 - Stijlfiguren

JvO3- Fictie en Poëzie
Stijlfiguren
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

JvO3- Fictie en Poëzie
Stijlfiguren

Slide 1 - Tekstslide

Theorie fictie en poëzie
- strofen
- versregels
- distichon
- terzet
- kwatrijn

- enjambement


Slide 2 - Tekstslide

Theorie fictie en poëzie
* Beeldspraak:
- vergelijking (met en zonder als)
- metafoor
- personificatie
- metonymia

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Figuurlijk taalgebruik:
- Beeldspraak: vergelijking - metafoor - metonymia - personificatie
- Stijlfiguren: herhaling, opsomming, pleonasme, tautologie, tegenstelling, paradox, eufemisme, hyperbool, understatement, ironie, sarcasme, retorische vraag

Slide 5 - Tekstslide

Beeldspraak:
1. De zon streelde onze wangen.
A
Vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 6 - Quizvraag

Beeldspraak:
2. Gedeelde smart is halve smart.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 7 - Quizvraag

Beeldspraak:
3. De kamer stelde kritische vragen aan de minister.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 8 - Quizvraag

Beeldspraak:
4. Na de valpartij op de trap bloedde hij als een rund.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 9 - Quizvraag

Beeldspraak:
5. Ajax had een moeilijke wedstrijd.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 10 - Quizvraag

Beeldspraak:
6. Hij vroeg de ouders de hand van hun dochter.
A
metafoor
B
metonymia
C
vergelijking
D
personificatie

Slide 11 - Quizvraag

Theorie stijlfiguren
Herhaling
Letterlijke herhaling van ongeveer dezelfde woorden.
‘Nee, nee en nog eens nee. Je mag geen koekje uit de doos.’ 
Opsomming
Woorden of woordgroepen worden op een rij gezet. (met of zonder climax)
Overal in het OV gebruiken we nu mondkapjes; in de bus, de trein en de tram.
 Pleonasme
Een eigenschap van een ander woord  nogmaals noemen om daar de nadruk op te leggen.
De grijze mist maakt de straat nog troostelozer.
Die grappige mop vertelt hij altijd de eerste les van het jaar.
Tautologie
Iets dubbel zeggen met dezelfde betekenis in andere woorden.
Op zijn verjaardag werd de hele ruimte weer met pracht en praal een feestelijk geheel.
De stoelen staan na elke les schots en scheef in het lokaal.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Tegenstelling (Antithese)
-Apartheid beïnvloedde de gehele Zuid-Afrikaanse gemeenschap. De zwarten leefden in vervallen huizen; de blanken leefden in prachtige landhuizen.
-’s Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.

Paradox
Weinig alcohol kan te veel zijn.

Eufemisme
Zij werkt daar als interieurverzorgster.
Minoes is gister rustig ingeslapen op de bank, haar favoriete plekje.


Hyperbool
- In Nederland regent het 29 van de 30 dagen. - Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.

Understatement
- Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een paar foutjes gemaakt.

Tegenstelling (Antithese)

-’s Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.

Paradox
Weinig alcohol kan te veel zijn.

Eufemisme
Zij werkt daar als interieurverzorgster.
Minoes is gister rustig ingeslapen op de bank, haar favoriete plekje.

Hyperbool
- In Nederland regent het 29 van de 30 dagen. - Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.

Understatement
- Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een paar foutjes gemaakt.

Slide 14 - Tekstslide

0

Slide 15 - Video

'Bloed, zweet en tranen' - wat is dit voor stijlfiguur?

Slide 16 - Open vraag

Ik heb het goed gedaan, maar ook zo fout gedaan.
Als ik terugkijk in de tijd.

Welke stijlfiguur herken je hier?
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 17 - Quizvraag

Een lach met tranen, zo voel ik mij vandaag.
Geproefd van het leven, zoveel vrienden ongekend.

Welke stijlfiguur herken je hier?
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 18 - Quizvraag

Met bloed zweet en tranen, zei ik, rot hier nu maar op.
Met bloed zweet en tranen,
Zei ik vrienden, dag vrienden, de koek is op.

Welke stijlfiguur herken je hier vooral?
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 19 - Quizvraag

Understatement

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Ironie
- ‘Je kletst me de oren van het hoofd’, zei de leraar tegen het verlegen meisje.

Sarcasme
- Goh, je meent het.

Retorische vraag
-  Vinden wij dit goed?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Aan de slag
Welke stijlfiguren komen bij de volgende slides aan de orde?

Slide 24 - Tekstslide

Stijlfiguren:
1. Ik ben dom, lomp en famous!
A
hyperbool
B
sarcasme
C
opsomming
D
herhaling

Slide 25 - Quizvraag

Stijlfiguren:
2. Het verliefde stel deelt lief en leed.
A
ironie
B
tautologie
C
understatement
D
paradox

Slide 26 - Quizvraag

Stijlfiguren:
3. En precies als wij naar buiten gaan, gaat het regenen. We treffen het wel!
A
pleonasme
B
tegenstelling
C
ironie
D
sarcasme

Slide 27 - Quizvraag

Stijlfiguren:
4. Het duurt echt nog een jaar totdat we eindelijk weer vakantie hebben!
A
sarcasme
B
hyperbool
C
paradox
D
tegenstelling

Slide 28 - Quizvraag

Stijlfiguren:
5. Tjilp tjilp - tjilp tjilp tjilp (De mus - Jan Hanlo)
A
opsomming
B
herhaling
C
sarcasme
D
hyperbool

Slide 29 - Quizvraag

Stijlfiguren:
6. Dus jij bent deze zomer met het vliegtuig naar Japan én naar Brazilië gevlogen? Dat klinkt niet als een vervelende vakantie hoor!
A
eufemisme
B
understatement
C
sarcasme
D
pleonasme

Slide 30 - Quizvraag

Stijlfiguren:
7. Dus jij bent deze zomer met het vliegtuig naar Japan én naar Brazilië gevlogen? Jij hebt het klimaat zo te horen wel op 1 staan!
A
hyperbool
B
retorische vraag
C
sarcasme
D
ironie

Slide 31 - Quizvraag

Stijlfiguren:
8. Dus jij bent deze zomer met het vliegtuig naar Japan én naar Brazilië gevlogen? En beide keren had je drie uur vertraging? Joh, je hebt gewoon je hele zomer op een vliegveld doorgebracht!
A
sarcasme
B
ironie
C
tegenstelling
D
hyperbool

Slide 32 - Quizvraag

Stijlfiguren:
9. We moeten rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan!
A
paradox
B
opsomming
C
hyperbool
D
tegenstelling

Slide 33 - Quizvraag

Stijlfiguren:
10. De docent scheikunde vertelt altijd op vrijdag een grappige mop. Gelukkig moet de klas er wel altijd vriendelijk om lachen.

A
eufemisme
B
pleonasme
C
tautologie
D
tegenstelling

Slide 34 - Quizvraag

Stijlfiguren:
11. De dokter vroeg als eerst naar de stoelgang van de mevrouw.
A
understatement
B
pleonasme
C
hyperbool
D
eufemisme

Slide 35 - Quizvraag

Opdracht 1: beeldspraak

Zoek in de gedichten van jullie schrijver de vormen van beeldspraak:
- vergelijking (met en zonder als)
- metafoor
- personificatie
- metonymia

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 2
Zoek in de gedichten van jullie schrijver de vormen van stijlmiddelen:
Herhaling
Opsomming
Pleonasme
Tautologie
Paradox
ironie
sarcasme retorische vraag
hyperbool
eufemisme
understatement

Slide 37 - Tekstslide

Huiswerk:
Zoek in boeken, kranten en tijdschriften 3 verschillende soorten beeldspraak/ stijlfiguur.
Noteer deze hieronder:

Slide 38 - Open vraag

Einde les
Oefen verder beeldspraak::
https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-1-beeldspraak/

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-beeldspraak/


Slide 39 - Tekstslide

Oefen verder stijlfiguren:
https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-1-stijlmiddelen/

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-stijlfiguren/




Slide 40 - Tekstslide