2v2 - di020424

Was machen wir heute?
  • Überhören
  • Korrigieren
  • Grammatik 
  • An die Arbeit
  • Hausaufgaben

Ziel: de naamvallen! 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Was machen wir heute?
  • Überhören
  • Korrigieren
  • Grammatik 
  • An die Arbeit
  • Hausaufgaben

Ziel: de naamvallen! 

Slide 1 - Tekstslide

Überhören

Slide 2 - Tekstslide

der Garten
der Bauernhof
die Uhr
das Fenster
der Fernseher
der Tisch

Slide 3 - Sleepvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
liegen

Slide 4 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
stehen

Slide 5 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
beschreiben

Slide 6 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
finden

Slide 7 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
gefallen

Slide 8 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
lesen

Slide 9 - Open vraag

Korrigieren Hausaufgaben
Seite 32

Slide 10 - Tekstslide

Grammatik
Jij hebt een cadeau voor ik. 
Jullie hebben ruzie door hij. 

  • Jij hebt een cadeau voor ik
  • Jij hebt een cadeau voor mij

  • Jullie hebben ruzie door hij
  • Jullie hebben ruzie door hem

Slide 11 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (1e naamval)
1e nv
4e nv
ik
jij
hij
zij
het

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (1e naamval)
1e nv
4e nv
ik
ich
jij
du
hij
er
zij
sie
het
es

Slide 13 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (1e naamval)
1e nv
4e nv
wij
jullie
zij
u
wie
wat

Slide 14 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (1e naamval)
1e nv
4e nv
wij
wir
jullie
ihr
zij
sie
u
Sie
wie
wer
wat
was

Slide 15 - Tekstslide

Voorzetsels
Na de volgende voorzetsels verandert het persoonlijk voornaamwoord van de eerste naar de vierde naamval

  • Ich habe ein Geschenk für du
  • Ich habe ein Geschenk für dich 

durch
door
für
voor 
ohne
zonder
um
om 
bis
tot
gegen
tegen

Slide 16 - Tekstslide

NIEUW: Lijdend voorwerp
Is het zinsdeel lijdend voorwerp? Dan óók 4e naamval! 

Lijdend voorwerp: wie/wat + gezegd + onderwerp

De man zoekt hem. 
Der Mann sucht ihn. 

Slide 17 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (4e naamval)
1e nv
4e nv
ik
ich
mich
jij
du
dich
hij
er
ihn
zij
sie
sie
het
es
es

Slide 18 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (4e naamval)
1e nv
4e nv
wij
wir
uns
jullie
ihr
euch
zij
sie
sie
u
Sie
Sie
wie
wer
wen
wat
was
was

Slide 19 - Tekstslide

NIEUW: Meewerkend voorwerp
Is het zinsdeel meewerkend voorwerp? Dan 3e naamval! 

Meewerkend voorwerp: aan wie/voor wie* + gezegde + onderwerp

Ik geef jou een cadeau. 
Ich gebe dir ein Geschenk

* kun je wegdenken in het Nederlands

Slide 20 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (3e naamval)
1e nv
3e nv
4e nv
ik
ich
mich
jij
du
dich
hij
er
ihn
zij
sie
sie
het
es
es

Slide 21 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (3e naamval)
1e nv
3e nv
4e nv
ik
ich
mir
mich
jij
du
dir
dich
hij
er
ihm
ihn
zij
sie
ihr
sie
het
es
ihm
es

Slide 22 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (3e naamval)
1e nv
3e nv
4e nv
wij
wir
uns
jullie
ihr
euch
zij
sie
sie
u
Sie
Sie
wie
wer
wen
wat
was
was

Slide 23 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (3e naamval)
1e nv
3e nv
4e nv
wij
wir
uns
uns
jullie
ihr
euch
euch
zij
sie
ihnen
sie
u
Sie
Ihnen
Sie
wie
wer
wem
wen
wat
was
was
was

Slide 24 - Tekstslide

Even oefenen ... 
  1. Ich habe ein Buch für ... (jou)
  2.  Der Vater hat ... (hem) gerufen. 
  3. Meine Oma gebt... (jullie) ein neues Buch. 

timer
1:00

Slide 25 - Tekstslide

An die Arbeit
Aufgabe 20 - 26

Slide 26 - Tekstslide

Hausaufgaben
Freitag 5. April

Lernen: Lernliste N/D
Machen: 

Slide 27 - Tekstslide