H1.2 - Vermogen en energie (les 2)

Dag allemaal! Zorg dat je op de juiste plek gaat zitten en dat je een pen en rekenmachine op tafel hebt liggen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Dag allemaal! Zorg dat je op de juiste plek gaat zitten en dat je een pen en rekenmachine op tafel hebt liggen

Slide 1 - Tekstslide

§1.2: Vermogen en energie

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen voor vandaag
1.2.2. Je kunt berekeningen maken met het verband tussen energie, vermogen en tijd.

1.2.3. Je kunt de eenheden joule en kilowattuur naar elkaar omrekenen.

1.2.4. Je kunt berekeningen maken met de grootheden die belangrijk zijn bij de opslag van energie in batterijen: energiedichtheid, vermogen, spanning, stroomsterkte en energie. (VWO)




Slide 3 - Tekstslide

Paragraaf 2
Een apparaat met een klein vermogen gebruikt per seconde weinig
energie. 

Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt per seconde veel
energie. 


Slide 4 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Elektrisch vermogen
  • Het vermogen (P) is afhankelijk van twee factoren.
    1 = spanning (U) (in Volt)
    2 = stroomsterkte (I) (in Ampere)
  • Berekenen vermogen: P = U x I
  • Het vermogen wordt gemeten in W (watt) of in J/s (joule per seconde)

Slide 5 - Tekstslide

Hoe kan een apparaat een groot vermogen hebben maar een laag energieverbruik?

Slide 6 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Energieverbruik
  • Het energieverbruik (E) is afhankelijk van twee factoren:
     1 = vermogen (P) (in watt of Joule per seconde)
     2 = tijd (t) (in seconde)
  • Berekenen energieverbruik:
      E = P x t 
  • Het energieverbruik wordt gemeten in J (Joule)

Slide 7 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Een automobilist heeft zijn lampen aangelaten. Hun gezamenlijk vermogen is 50 W.
Het blijkt dat na 3 uur de lampen duidelijk zwakker gaan branden.
Bereken het energieverbruik.
  • t = 3 h = 10.800 s
  • E = P x t = 50 x 10.800 
  •     = 540.000 J

Slide 8 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Energieverbruik
  • De Joule is de officiele eenheid voor energie, maar op de energienota en op de energiemeter staat wat anders, namelijk kWh (kilowattuur)
  • Berekenen energieverbruik in kWh:
      E = P x t
      P = kW (kilowatt) en t = h (uren)
  • 1 kWh = 3.600.000 J (= 3,6 MJ)

Slide 9 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Een automobilist heeft zijn lampen aangelaten. Hun gezamenlijk vermogen is 50 W.
Het blijkt dat na 3 uur de lampen duidelijk zwakker gaan branden.
Bereken het energieverbruik.
  • P = 50 W = 0,050 kW
  • E = P x t = 0,050 x 3 = 0,15 kWh

Slide 10 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Een stofzuiger heeft een vermogen van 1500 watt en wordt gemiddeld 2 uur per week gebruikt. 1 kWh kost 13 eurocent.
Bereken de kosten (in euro) voor het verbruik van de stofzuiger.
  • E = P x t = 1,5 x 2 = 3 kWh
  • kosten = 3 x €0,13 = €0,39

Slide 11 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Een snelle waterkoker doet 2,5 min over het koken van 1 L water. Een snelle waterkoker heeft een vermogen van 3000 W.
Bereken het energieverbruik in Joule en in kilowattuur.


Slide 12 - Tekstslide

Een snelle waterkoker doet 2,5 min over het koken van 1 L water. Een snelle waterkoker heeft een vermogen van 3000 W.
Bereken het energieverbruik in Joule en in kilowattuur.

Slide 13 - Open vraag

1.2 Vermogen en energie
Een snelle waterkoker doet 2,5 min over het koken van 1 L water. Een snelle waterkoker heeft een vermogen van 3000 W.
Bereken het energieverbruik in Joule en in kilowattuur.

  • Joule: E = P x t = 3000 x 2,5 x 60 = 450.000 J
  • kWh: E = P x t = 3 x 2,5 : 60 = 0,125 kWh

Slide 14 - Tekstslide

Aantekening
Kilowattuur/joule
Formule

Slide 15 - Tekstslide

Ga nu zelf aan de slag
 Wat? HAVO: Maak opdracht 1 t/m 9 van H1.2
             VWO: Maak opdracht 1 t/m 11 (lees dus ook de extra stof)
Hoe? Je mag samenwerken. Je moet fluisterend overleggen. Ik wil je niet kunnen horen
Hoe lang? Tot het einde van de les

Klaar? Maak de klassikale vraag op het bord

Slide 16 - Tekstslide