In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Monniken en Ridders - abc
Slide 1 - Tekstslide
Inhoud
Filmpje
Uitleg
Opdrachten
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Eerste boerendorpen
Tijdvak 3 - Vroege Middeleeuwen. Sommige dorpen nu lijken nog op de eerste dorpen. Bijna ieder dorp had een houten kerkje voor het geloof.
Rond de kerk stonden boerderijen met rieten daken, en muren van hout en leem.
Dorpen lagen vaak langs een goede weg of langs water. In het drassige land werden weidevelden gemaakt, voor vee.
Wat hoger gelegen lagen drie akkergebieden, een 'es'. Een dorp werd daarom een esdorp genoemd. Rond de essen lag woeste grond.
Slide 4 - Tekstslide
Domein
De belangrijkste gebouwen waren de kerk en het huis van de heer. Een boerendorp werd ook wel een domein genoemd. De heer (dominus) bezat de grond.
In onveilige tijden konden boeren bij hem schuilen. In ruil kreeg hij de grond in bezit en werkten de boeren erop.
Sommige boeren hadden een eigen stuk land - eigenerfden.
Slide 5 - Tekstslide
Hofstelsel
Boeren die voor een heer werkten heten horigen. Zij bewerkten de grond en hadden plichten. Ze waren onderhorigen aan de heer en moesten doen wat hij zei.
Elke boer had een eigen strook land om te bewerken. Zij oogsten zelf en moesten de helft aan de heer geven.
In het domein had de heer een hof: zijn huis. Hijzelf of zijn rentmeester woonde hier en beheerde het domein. Om goed te zien waar het domein begon en eindigde had het een palissade.
Omdat alles om het hof draaide, wordt dit systeem ook wel het hofselsel genoemd.
Slide 6 - Tekstslide
Landbouw
Om zoveel mogelijk te oogsten werd het drieslagstelsel gebruikt. Land werd braak gelegd om het vruchtbaar te houden.
Na het Romeinse Rijk werd het wegennet niet onderhouden. Reizen was moeilijke en kooplieden konden weinig rondtrekken De handel verdween. Ieder dorp moest voor zichzelf zorgen: autarkisch.
Slide 7 - Tekstslide
Burcht
De heer woonde op een burcht in de omgeving van het domein. De meeste burchten waren van hout. Een burchtheer kom meerdere domeinen bezitten. Domeinen werden veroverd van andere heren.
Tussen burchten gold 'het recht van de sterksten'. Wie de meeste oorlogen won, bezat de meeste grond.
Slide 8 - Tekstslide
Klooster
Een domein kon ook eigendom zijn van kloosters. Hierin woonden monniken, die helemaal leefden voor de godsdienst. In het klooster konden monniken schijven. Daarom waren ze heel belangrijk.
Slide 9 - Tekstslide
Standen
De heren en monniken voelden zich beter dan de boeren. Zij noemden zich van stand. Iemand die bij een stand hoorde had voorrechten.
De eerste stand waren de mensen die leefden voor de godsdienst, zoals monniken, priesters en bisschoppen. Deze stand heet de Geestelijkheid. Hun taak was mensen in contact brengen met God.
De tweede stand waren de burchtheren. Zij noemden zich edelen van adel. Hierbij behoorden ook ridders. De adel moest strijden en voor veiligheid zorgen.
Slide 10 - Tekstslide
Boeren
De twee standen waren maar 5% van de hele bevolking.
De rest behoorde niet tot een stand. De boeren zorgden voor het voedsel van iedereen. Zij hadden weinig vrijheid.
Ze werkten ieder jaar en mochten niet van het domein af. Ook mochten ze niet trouwen zonder toestemming van de heer. Hun kinderen waren automatisch ook horigen.
Ze moesten herendiensten uitvoeren en veel landbouwgoederen betalen.