Test je kennis: Hoofdstuk 6

Test je kennis: Hoofdstuk 6
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Test je kennis: Hoofdstuk 6

Slide 1 - Tekstslide

6.1 Wie is de overheid
• Je kunt nu uitleggen wat de rijksoverheid doet
• Je kunt nu een aantal taken van de provincie benoemen
• Je kunt nu uitleggen waarvoor je bij de gemeente moet zijn
• Je kunt nu uitleggen wat de overheid is

Slide 2 - Tekstslide

Welke overheid is verantwoordelijk voor het ophalen van het afval in de straat?
A
Gemeente
B
Provincie
C
Rijksoverheid
D
Het Rijk

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een taak van de provincie?
A
Aanleg van dijken
B
Jeugd- en ouderenzorg
C
Drinkwatervoorzieningen
D
Uitgeven dan identiteitsbewijzen

Slide 4 - Quizvraag

De Rijksoverheid wordt bestuurd door de regering. Waaruit bestaat de regering?
A
De Eerste en Tweede Kamer
B
Het kabinet en de ministeries
C
De ministers en de koning
D
De premier en de Tweede Kamer

Slide 5 - Quizvraag

Door wie wordt de gemeente bestuurd?
A
College van B & W
B
Het kabinet
C
De gemeenteraad
D
De gedeputeerde staten

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

6.2 Waar zorgt de overheid voor?
• Je kunt nu het verschil benoemen tussen de collectieve en de particuliere sector
• Je kunt nu uitleggen waarom er sociale premies op je loon worden ingehouden
• Je kunt nu uitleggen wat sociale zekerheid is en een aantal voorbeelden noemen
• Je kunt nu uitleggen wat collectieve voorzieningen zijn en een aantal voorbeelden noemen

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een collectieve voorziening?
A
De Brandweer
B
Sportscholen
C
Supermarkten
D
Vliegvelden

Slide 9 - Quizvraag

De politie hoort bij de (1) sector. Een kapper hoort bij de (2) sector.
A
1. Collectieve 2. Collectieve
B
1. Collectieve 2. Particuliere
C
1. Particuliere 2. Collectieve
D
1. Particuliere 2. Particuliere

Slide 10 - Quizvraag

Iedereen die de pensioenleeftijd heeft bereikt ontvangt een (1). Dit wordt betaald met (2).
A
1. AOW-uitkering 2. Sociale premies
B
1. AOW-uitkering 2. Belastingen
C
1. WW-uitkering 2. Sociale premies
D
1. WW-uitkering 2. Belastingen

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Meneer Vrieswijk verdient €11.500,- bruto per maand. Hiervan wordt 17,9% aan AOW-premies ingehouden.
Hoeveel AOW-premie betaalt meneer Vrieswijk?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

6.3 Betalen aan de overheid
• Je kunt nu twee voorbeelden van niet-belastingontvangsten noemen
• Je kunt nu uitleggen waarom de overheid subsidie geeft en accijns heft
• Je kunt nu het verschil uitleggen tussen directe belasting en indirecte belasting
• Je kunt nu drie voorbeelden noemen van belastingen

Slide 17 - Tekstslide

Wie moeten loonbelasting betalen?
A
Alleen bedrijven die winst maken
B
Alleen werknemers die in loondienst zijn
C
Iedereen die in Nederland woont
D
Iedereen met een inkomen of uitkering

Slide 18 - Quizvraag

Welke belasting is een voorbeeld van een indirecte belasting?
A
Erfbelasting
B
Inkomstenbelasting
C
Omzetbelasting
D
Vennootschapsbelasting

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Door accijnzen worden bepaalde producten (1), hierdoor gaan mensen hiervan (2) kopen.
A
1. Goedkoper 2. Minder
B
1. Goedkoper 2. Meer
C
1. Duurder 2. Minder
D
1. Duurder 2. Meer

Slide 21 - Quizvraag

In 2023 zijn er 3% meer verkeersboetes uitgedeeld dan in 2022.
Wat zijn de gevolgen voor de overheid?
A
De belastinginkomsten nemen af
B
De belastinginkomsten nemen toe
C
De niet-belastingontvangsten nemen af
D
De niet-belastingontvangsten nemen toe

Slide 22 - Quizvraag

6.4 Is de schatkist goed gevuld?
• Je kunt nu het verschil benoemen tussen een begrotingstekort en een begrotingsoverschot
• Je kunt nu uitleggen wat de rijksbegroting en de miljoenennota met elkaar te maken hebben
• Je kunt nu rekenen met miljoenen en miljarden
• Je kunt nu uitleggen wat de rijksbegroting is

Slide 23 - Tekstslide

Volgens de Rijksbegroting is het volgende bekend:
Inkomsten: €425 miljard
Uitgaven: €457 miljard
Welke uitspraak is juist?
A
Er is een begrotingstekort, dus de staatsschuld neemt toe
B
Er is een begrotingstekort, dus de staatsschuld neemt af
C
Er is een begrotingsoverschot dus de staatsschuld neemt toe
D
Er is een begrotingsoverschot, dus de staatsschuld neemt af

Slide 24 - Quizvraag

Hoeveel de regering verwacht te ontvangen en uit te geven staat in de (1) en wordt verder toegelicht in de (2).
Vul de missende woorden in
A
1. Troonrede 2. Miljoenennota
B
1. Miljoenennota 2. Troonrede
C
1. Miljoenennota 2. Rijksbegroting
D
1. Rijksbegroting 2. Miljoenennota

Slide 25 - Quizvraag

Komend jaar geeft de overheid 115,2 miljard euro uit aan sociale zekerheid. Nederland heeft 18 miljoen inwoners. Hoeveel euro geeft de overheid per inwoner uit aan sociale zekerheid uit?
A
€0,16
B
€6,40
C
€1.560,-
D
€6.400,-

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

De inkomsten van de gemeente Den Haag zijn als volgt verdeeld:
Van het Rijk: 38%
Gemeentelijke belastingen: 34%
Overige inkomsten: 28%
De totale inkomsten bedragen 3,2 miljard euro.
Hoeveel miljoen euro ontvangt Den Haag van het Rijk?

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide