Hoofdstuk 2: In de kantine

Hoofdstuk 2: In de kantine
1 / 79
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2HBOStudiejaar 3

In deze les zitten 79 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 3 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2: In de kantine

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Fadoua stelt zichzelf voor
- Hoe was jullie vakantie?
- Familierelaties 
- De klok
- Luisteropdracht 
- Groepsopdrachten 

Slide 2 - Tekstslide

Wie is Fadoua?
Goedenavond,

Mijn naam is Fadoua el Kouch 37 jaar en ik ben jullie docent Nederlands.
Ik kom oorspronkelijk uit Marokko, maar ik ben in Nederland geboren.
Ik spreek Nederlands, Arabisch en een klein beetje Spaans en Engels.
Mijn hobby's zijn sporten, zwemmen en lezen.

 Ik ben hier om jullie te helpen de taal beter te begrijpen en spreken.

Als je vragen hebt, aarzel dan niet om me aan te spreken. 
Bedankt dat jullie hier zijn, en laten we beginnen!





Slide 3 - Tekstslide

Hoofdstuk 2: Familierelaties

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdstuk 2: Familierelaties
Vraagwoordvragen:
Hoeveel broers en zussen heb je?
Hoe heten je ouders?
Hoe oud is je moeder/vader?

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdstuk 2: Familierelaties 
Nieuwe woorden leren: 
Het gezin




Slide 6 - Tekstslide

Hoofdstuk 2: familierelaties 
Nieuwe woorden leren:
De ouders


Slide 7 - Tekstslide

Hoe was jullie vakantie?

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdstuk 2: familierelaties 
Nieuwe woorden leren:
De vader


Slide 9 - Tekstslide

Hoofdstuk 2: familierelaties 
Nieuwe woorden leren:
De moeder

Slide 10 - Tekstslide

Bekijk de foto hierboven. Kies het juiste antwoord: gezin, opa of oma

Slide 11 - Tekstslide

Luisteropdracht: Bep
Zie padlet 
Geef de cursisten de ruimte om vragen te beantwoorden.
- Hoe lang zijn Bep en haar man getrouwd?
- Hoe heet de man van Bep?
- Hoeveel kinderen hebben Bep en haar man?
- Hoe heet de oudste zoon van Bep?
- Hoe lang is Jos met Gerda getrouwd?
- Hoe heet de jongste dochter van Bep?


Slide 12 - Tekstslide

Vraagwoorden 2.7 bladzijde 37
Wie ben jij?
Wie is jonger?
Hoe heet jij?
Hoe laat is het?
Wat is je adres?


Slide 13 - Tekstslide

Hoofdstuk 2: familierelaties 
Groepsopdracht in groepen van vier.


Slide 14 - Tekstslide

Opdracht vraagwoorden
Opdracht 3 maken in groepjes van twee 
bladzijde 37, en zelf vragen maken met een vraagwoord.

Met elkaar nakijken en het goede antwoord op het bord schrijven

Slide 15 - Tekstslide

De klok
Het is elf uur 





Slide 16 - Tekstslide

De klok 2.9 bladzijde 39
Het is tien over elf





Uitleg volgt verder van de docent

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht: de klok
In groepjes van twee vragen maken over de klok,
Voorbeeld: Hoe laat begint de les?

Opdracht 6 hoofdstuk 2( zie PDF)

Slide 18 - Tekstslide

...ben jij?
A
Hoe
B
Wie
C
Wat
D
Waarom

Slide 19 - Quizvraag

... heet jij?
A
Wanneer
B
Waarom
C
Welke
D
Hoe

Slide 20 - Quizvraag

...is je adres?
A
Wat
B
Waarom
C
Hoe
D
Wanneer

Slide 21 - Quizvraag

...woon je?
A
Wie
B
Hoeveel
C
Waar
D
Wat

Slide 22 - Quizvraag

Uit.. land kom je?
A
Wanneer
B
Welk
C
Waar

Slide 23 - Quizvraag

... zijn jouw ouders in Indonesië?
A
Waarom
B
Waar

Slide 24 - Quizvraag

Hoe laat is het op de klok?
A
10 voor 10
B
10 over 10
C
10 uur
D
10 voor 2

Slide 25 - Quizvraag

Hoe laat is het op de klok?
A
Kwart over 1
B
kwart over 2
C
kwart voor 3
D
kwart over 3

Slide 26 - Quizvraag

Hoe laat is het op de klok?
A
Half 11
B
Half 1
C
Half 12
D
Half 7

Slide 27 - Quizvraag

Hoe laat is het op de klok?
A
kwart over 8
B
kwart over 9
C
kwart voor 3
D
kwart voor 9

Slide 28 - Quizvraag

Hoe laat is het op de klok
A
kwart over 12
B
kwart voor 1
C
kwart over 10
D
kwart over 11

Slide 29 - Quizvraag

Dictee 

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 3 blz 37
Gezamenlijk nakijken 1 t/m 14

Slide 31 - Tekstslide

Hoe laat is het nu?

Slide 32 - Open vraag

Hoe laat begint de les?

Slide 33 - Open vraag

Hoe laat hebben we pauze?

Slide 34 - Open vraag

Hoe laat is het op de klok?
A
kwart voor 4
B
kwart voor 3
C
kwart over 4
D
kwart over 3

Slide 35 - Quizvraag

Hoe laat stopt de les?

Slide 36 - Open vraag

Dagen van de week
Uitleg van de docent + opdracht zie word bestand.

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 7 bladzijde 40
gezamenlijk nakijken

Slide 38 - Tekstslide

Maanden en seizoenen
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag 

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht 
Studenten krijgen een opdracht om de maanden in volgorde te zetten. ( zie bestand)

Slide 40 - Tekstslide

Seizoenen
- De winter
- De lente
- De zomer
- De herfst

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht
Zinnen maken over de maanden
Bijvoorbeeld: In welke maand ben jij jarig?

Slide 42 - Tekstslide

Welkom les 28 augustus 

Slide 43 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Een update over 'nieuws van de week'
  • Kennis opfrissen vorige week 
  • Dieper ingaan op de seizoenen
  •  Dialoog (luisteropdracht)
  • Possessief pronomen
  • Prepositie
  • Oefenopdrachten 

Slide 44 - Tekstslide

Kennis opfrissen 

Slide 45 - Tekstslide

Welke dag is het vandaag?
A
maandag
B
dinsdag
C
woensdag
D
donderdag

Slide 46 - Quizvraag

Welke dag was het gister?
A
woensdag
B
zaterdag
C
donderdag
D
zondag

Slide 47 - Quizvraag

Welke dag was het eergister?
A
zaterdag
B
zondag
C
donderdag
D
dinsdag

Slide 48 - Quizvraag

Welke dag is het morgen?
A
woensdag
B
dinsdag
C
donderdag
D
vrijdag

Slide 49 - Quizvraag

Welke dag is het overmorgen?
A
donderdag
B
vrijdag
C
zaterdag
D
woensdag

Slide 50 - Quizvraag

Dagen van de week
Met elkaar oefenen en uitspreken > zie padlet

Slide 51 - Tekstslide

De vier seizoenen
De lente in Nederland begint in de maand maart.
In de lente wordt het een beetje warm.
De bloemen gaan bloeien.
                                                             Wat zie je in de lente in Nederland?



tulpen

Slide 52 - Tekstslide

De vier seizoenen 
De zomer in Nederland begint in de maand juni.
De zomer is de warmste tijd van het jaar.
De bomen zijn groen de bloemen bloeien.
                                           Wat zie je in de zomer in Nederland?


Slide 53 - Tekstslide

De vier seizoenen 
De herfst in Nederland begint in de maand september.
In de herfst wordt het een beetje kouder.
De bladeren van de bomen verkleuren en vallen.

                                              Wat zie je in de herfst in Nederland?

Slide 54 - Tekstslide

De vier seizoenen
De winter begint in maand december.
De winter is de koudste tijd van het jaar.
De bomen hebben geen bladeren: de bomen zijn kaal.

                                                                  Wat zie in de winter in Nederland?


Slide 55 - Tekstslide

De lente in Nederland begint in de maand..
A
april
B
mei
C
juni
D
maart

Slide 56 - Quizvraag

De zomer in Nederland begint in de maand
A
augustus
B
juli
C
juni
D
mei

Slide 57 - Quizvraag

In de herfst wordt het een beetje..
A
warmer
B
kouder

Slide 58 - Quizvraag

De winter is de...tijd van het jaar.
A
warmste
B
koudste

Slide 59 - Quizvraag

Opdracht woordzoeker 
Cursisten krijgen een opdracht over de vier seizoenen

Slide 60 - Tekstslide

2.1 dialoog bladzijde 


Dialoog:
Susy en Edit hebben pauze en zitten in de kantine. 
Maken opdracht 1 bladzijde 34 en gezamenlijk nakijken

Slide 61 - Tekstslide

Voorzetsel/prepositie 
op, om, in, 
De cursus begint op maandag 8 april om 09.00 uur
Voor de cursisten projecteren zie padlet.


Slide 62 - Tekstslide

Voorzetsels/preposities 
1.Het konijn zit op de tafel
2. Het konijn zit onder de tafel
3. Ik leg de tas op de stoel
4. Ik leg het potlood naast de tas
5. Ik leg de pen onder de tas
6. Ik sta voor het bord
7. Het bord is achter mij

Slide 63 - Tekstslide

Voorzetsels/preposities 
1. Ik leer Nederlands om te communiceren met mijn nieuwe buren.
2. Zij oefent elke dag om de taal beter te begrijpen.
3. Hij kijkt naar films om de uitspraak te oefenen.

Slide 64 - Tekstslide

Voorzetsels/preposities 
1. De kat is in de doos.
2. Ik woon in een appartement.
3. Zij werkt in een ziekenhuis.
3. De bloemen staan in de vaas.

Slide 65 - Tekstslide

Opdracht 10 bladzijde 41: een prepositie invullen
Met de cursisten de opdracht nakijken
Extra opdracht > zie werkblad 

Slide 66 - Tekstslide


Samen lezen

Luister naar de instructie en doe na:

- Leg je pen op je boek
- Leg je boek onder je stoel
- Loop om je stoel heen



Slide 67 - Tekstslide

Lessonup opdracht 
Gezamenlijk oefenen. Zie ander slide.

Slide 68 - Tekstslide

ik
possessief pronomen/bezittelijk voornaamwoord 
singular
plural
mijn
jij / je / u
hij / zij / ze
jouw / je / uw
zijn / haar
wij / we
onze / ons
jullie
zij / ze
jullie
hun

Slide 69 - Tekstslide

Voorbeelden 
Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan; van wie is het?
Voorbeelden:

Van wie is het huis?                   Van wie is de auto?
Het is mijn huis                             Het is mijn auto

Slide 70 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Van wie is het huis?                                      Enkelvoud 
Het is mijn huis                                               Ik heb een huis
Het is jouw huis                                              Jij hebt een huis
Het is uw huis                                                  U heeft een huis
Het is haar huis                                               Zij heeft een huis 
Het is zijn huis                                                  Hij heeft een huis 

Slide 71 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord bladzijde 38
Van wie is het huis?                                       Meervoud 

Het is ons huis                                                 Wij hebben een huis
Het is jullie huis                                               Jullie hebben een huis
Het is hun huis                                                 Zij hebben een huis 

Slide 72 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord 
Let op 

Ons/ Onze
Wij hebben een huis. Het is ons huis (het huis)
Wij hebben een auto. Het is onze auto (de auto)

Het is ons kind (het kind)
Het zijn onze kinderen (de kinderen)

Slide 73 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord 
Jouw= je 

Jij hebt een kind. Het is jouw kind. Het is je kind 
Hoe gaat het met jouw kinderen?
Hoe gaat het met je kinderen?

Slide 74 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord 
Opdracht 4 bladzijde 39. Gezamenlijk nakijken

Slide 75 - Tekstslide

Opdracht 11: interviewen  
Bladzijde 42

Slide 76 - Tekstslide

Opdracht 15: a - aa
Gezamenlijk uitvoeren A en B
Als eerst luisteropdracht 

Slide 77 - Tekstslide

Klinkers en medeklinkers 
De klinkers zijn: a, o, u, e, i 

De medeklinkers zijn: b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x, y en z 

Slide 78 - Tekstslide

Opdtracht 16: a - aa
Gezamenlijk luisteren en uitvoeren

Slide 79 - Tekstslide