hst 3 paragraaf 4 "vermogen en energie"

hst 3.4 "vermogen en energie"
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

hst 3.4 "vermogen en energie"

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling vorige lessen

Slide 2 - Tekstslide

Wat is géén spanningsbron?
A
Stopcontact
B
Batterij
C
Accu
D
Lampje

Slide 3 - Quizvraag

welk onderdeel levert elektriciteit?
A
stroomdraden
B
spanningsbron
C
lamp
D
schakelaar

Slide 4 - Quizvraag

Elektrische stroom vervoert elektrische energie. Hoeveel energie er wordt vervoerd, hangt af van de spanning en de stroomsterkte.
Hier staan vier uitspraken daarover. Welke uitspraak is waar?
A
Als je de stroom inschakelt, komt het vervoer van energie op gang.
B
Als je de stroom uitschakelt, is de spanning ook verdwenen.
C
Een hoge spanning vervoert evenveel energie als een lage spanning.
D
Hoe meer stroom er loopt, hoe minder energie er wordt vervoerd.

Slide 5 - Quizvraag

Ampère staat voor
A
spanning
B
druk
C
stroomsterkte

Slide 6 - Quizvraag

Eenheid van spanning
A
Ampere
B
Watt
C
Volt

Slide 7 - Quizvraag

6 batterijen van 1,5 V worden op de juiste manier in serie geschakeld. dit levert een spanning op van:
A
0 V
B
1,5 V
C
4,5 V
D
9 V

Slide 8 - Quizvraag


A
Stroommeter
B
Spanningsmeter

Slide 9 - Quizvraag

Elektrische spanning druk je uit in
A
Ampère
B
Ohm
C
Volt
D
Watt

Slide 10 - Quizvraag

Een serieschakeling is een .....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen

Slide 11 - Quizvraag

Een parallelschakeling is een ....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen

Slide 12 - Quizvraag

Wat voor schakeling zie je hier?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling

Slide 13 - Quizvraag

Wat voor schakeling zie je hier?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling

Slide 14 - Quizvraag

Wat voor soort stroomkring zie je hier?
A
Open stroomkring
B
Gesloten stroomkring

Slide 15 - Quizvraag

Wat kun je zeggen van een stroomkring waarvan het lampje brandt?
A
De stroomkring is gesloten
B
De stroomkring is rond
C
De stroomkring is open
D
Er is geen stroomkring

Slide 16 - Quizvraag

Metalen zijn..
A
goede geleiders
B
goede isolatoren

Slide 17 - Quizvraag

Welke combinatie van grootheid en eenheid horen bij elkaar?
A
spanning en ampère
B
stroomsterkte en volt
C
spanning en volt
D
volt en ampère

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Stroomsterkte?

Slide 20 - Woordweb

Spanning?

Slide 21 - Woordweb

Stroomsterkte
Stroom = aantal Ampère = het aantal elektronen dat per seconde naar een apparaat stroomt = het aantal pizzabezorgers per seconde

Slide 22 - Tekstslide

Spanning
Spanning = aantal Volt = de hoeveelheid energie die elk elektron meekrijgt van de batterij = het aantal pizza’s dat één bezorger bij zich heeft

Slide 23 - Tekstslide

Energie?

Slide 24 - Woordweb

Hoe weet je hoeveel vermogen een apparaat in totaal krijgt? 

Dan moet je rekening houden met het aantal elektronen en wat ze per stuk bij zich hebben, dus je moet rekening houden met de stroomsterkte en met de spanning
(Hoe weet je hoeveel pizza’s je krijgt? Dan moet je rekening houden met het aantal bezorgers en met hoeveel pizza’s elke bezorger bij zich heeft.)

Slide 25 - Tekstslide

Hoe reken je het vermogen uit? 
aantal pizza’s = aantal bezorgers x hoeveel elke bezorger bij zich heeft

Dit geldt ook voor de energie die een apparaat gebruikt.

vermogen (energie die per seconde gebruikt wordt) = stroom x spanning

Slide 26 - Tekstslide

Vermogen
vermogen = hoeveel energie een apparaat elke seconde gebruikt = het aantal Watt

Dit reken je uit door:
Vermogen = Stroom x Spanning


Slide 27 - Tekstslide

Voorbeeld
Een lamp die werkt op 12 Volt krijgt een stroom van 0,2 A. 
Wat is het vermogen van de lamp?

vermogen = spanning x stroomsterkte
12 x 0,2 = 2,4 W

Dit is de hoeveelheid elektrische energie die dit lampje elke seconde dat hij aanstaat gebruikt om licht en (een beetje) warmte van te maken.

Slide 28 - Tekstslide

grootheden en eenheden
grootheid
symbool
eenheid
afkorting
stroomsterkte
I
Ampére
A
spaning
U
Volt
V
vermogen
P
Watt
W
energie
E
kilowattuur
kWh
Van deze tabel moet je de grootheden en de eenheden die bij elk horen kennen!!!!

Slide 29 - Tekstslide

Hoe moet je een rekensom uitrekenen bij Nask?


Gegeven:        dit staat altijd in de tekst.

Gevraagd:      wat moet er worden berekend?

Formule:        de formule die je nodig bent om het te kunnen uitrekenen.
Uitwerking:  de berekeningen + eenheid

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld
Een lamp die werkt op 12 Volt krijgt een stroom van 0,2 A.  Bereken het vermogen van de lamp. 

Gegeven        spanning 12 V
                           stroomsterkte 0,2 A

gevraagd       vermogen in Watt

Formule          vermogen = spanning x stroomsterkte
uitwerking     vermogen =     12            x      0,2
                            vermogen =    2,4 Watt

Slide 31 - Tekstslide

Samen
Een lamp werkt op 230 V en krijgt een stroom van 0,005 A. Bereken het vermogen van de lamp.

Gegeven


gevraagd

formule
uitwerking

Slide 32 - Tekstslide

Samen
Een lamp werkt op 230 V en krijgt een stroom van 0,005 A. Bereken het vermogen van de lamp.

Gegeven          spanning = 230 V
                            stroomsterkte = 0,005 A

gevraagd

formule
uitwerking

Slide 33 - Tekstslide

Samen
Een lamp werkt op 230 V en krijgt een stroom van 0,005 A. Bereken het vermogen van de lamp.

Gegeven          spanning = 230 V
                            stroomsterkte = 0,005 A

gevraagd        vermogen in Watt

formule
uitwerking

Slide 34 - Tekstslide

Samen
Een lamp werkt op 230 V en krijgt een stroom van 0,005 A. Bereken het vermogen van de lamp.

Gegeven          spanning = 230 V
                            stroomsterkte = 0,005 A

gevraagd        vermogen in Watt

formule            vermogen = spanning x stroomsterkte
uitwerking

Slide 35 - Tekstslide

Samen
Een lamp werkt op 230 V en krijgt een stroom van 0,005 A. Bereken het vermogen van de lamp.

Gegeven          spanning = 230 V
                            stroomsterkte = 0,005 A

gevraagd        vermogen in Watt

formule            vermogen = spanning x stroomsterkte
uitwerking      vermogen =     230         x     0,005
                             

Slide 36 - Tekstslide

Samen
Een lamp werkt op 230 V en krijgt een stroom van 0,005 A. Bereken het vermogen van de lamp.

Gegeven          spanning = 230 V
                            stroomsterkte = 0,005 A

gevraagd        vermogen in Watt

formule            vermogen = spanning x stroomsterkte
uitwerking      vermogen =     230         x     0,005
                             vermogen =   1,15 Watt

Slide 37 - Tekstslide

Door een lamp die werkt op 10 Volt loopt een stroom van 0,25 A. Hoe groot is het vermogen van deze lamp? Gebruik vermogen = spanning x stroomsterkte

Slide 38 - Open vraag

Oplossing
gegeven     spanning 10 volt
                       stroomsterkte 0,25 A

gevraagd   vermogen in Watt

Formule     vermogen = spanning x stroomsterkte
uitwerking   vermogen =   10           x      0,25
                        vermogen =     2.5 Watt

Slide 39 - Tekstslide

Aan de slag
Lezen en maken 4.4 in je digitale werkboek t/m opdr 5

Slide 40 - Tekstslide