4Mdgs - Hoofdstuk 3

4Mdgs - Hoofdstuk 3
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,4

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

4Mdgs - Hoofdstuk 3

Slide 1 - Tekstslide

§3.1 'Nederland blijft neutraal'

Slide 2 - Tekstslide

Neutraal
  • Nederland was tijdens de Eerste Wereldoorlog, neutraal.
  • Neutraal betekent dat je geen partij kiest

  • Voor een handelsland als Nederland is dat lastig: je handelt immers met beide partijen.

Slide 3 - Tekstslide


Mobilisatie
1914




  • Hoewel Nederland neutraal was, mobiliseerde het leger toch. 
  • Ook België had zich immers neutraal verklaard, maar was toch aangevallen!

Slide 4 - Tekstslide

Belgische vluchtelingen

  • Nederland nam rond de 1 miljoen vluchtelingen uit België op.

  • Deze Belgen waren op de vlucht voor de oorlog.

  • Belgische soldaten werden, net als soldaten uit andere landen, ontwapend en gevangen gezet.

Slide 5 - Tekstslide

Dodendraad
  • De een versperring bij de grens was door de Duitsers aangelegd tussen België en Nederland.
  • Zo wilden ze voorkomen dat geallieerde soldaten, Duitse deserteurs, spionnen of oorlogsvrijwilligers naar, van of door België konden reizen.
  • Het middelste deel was de Dodendraad. Hierop stond 2000 volt.

Slide 6 - Tekstslide

Contact met de Dodendraad, waarop 2000 volt stond, betekende dood door elektrocutie...
...daarom bedachten smokkelaars allerlei manieren om de draden niet aan te raken.

Slide 7 - Tekstslide

Economie
  • Oorlog is slecht voor de handel: er ontstaat ook in Nederland schaarste. Voedsel gaat op de bon. 

Oorzaken:
  • De Onbeperkte Duikbotenoorlog
  • Handelsbelemmeringen door de Geallieerden. 

Slide 8 - Tekstslide

Politieke veranderingen 
Door WOI was er meer een nationaliteitsgevoel in Nederland. Hierdoor werden er belangrijke veranderingen doorgevoerd in 1917 (nieuwe grondwet):
  1. Het districtenstelsel werd vervangen door evenredige vertegenwoordiging.
  2. De Pacificatie , afspraken over kiesrecht en onderwijs.

Slide 9 - Tekstslide

Districtenstelsel = winnaar van het district stuurt afvaardiging naar de Tweede Kamer
Evenredige vertegenwoordiging
 = percentage van aantal stemmen 

Slide 10 - Tekstslide

Districtenstelsel
Er waren 100 districten, per district kwam degene met de meeste stemmen in de Tweede Kamer. 

  • Voordeel: Kandidaten persoonlijk bekend bij kiezers.
  • Nadeel: The winner takes it all: uitgebrachte stemmen op verliezers tellen niet meer mee.
  • Nadeel: Kleine partijen maken vaak weinig kans

Slide 11 - Tekstslide

De schoolstrijd
  • De liberale overheid wil bijzondere scholen geen geld geven, omdat zij gelovigen dom vinden. Wonderen bestaan niet. 
  • De protestanten richten in 1879 een politieke partij (ARP) op om gelijke bandeling voor alle scholen te eisen. 
  • Later gaan de protestanten en katholieke samen werken in deze schoolstrijd
  • In 1917 kwam er een einde aan de schoolstrijd, de pacificatieGelijkstelling voor alle scholen in ruil voor kiesrecht. 

Slide 12 - Tekstslide

Kiesrecht 1917
Algemeen mannenkiesrecht:
  • Alle mannen mogen stemmen tijdens verkiezingen of gekozen worden.

Passief kiesrecht voor vrouwen:
  • Vrouwen mochten tijdens verkiezingen wel gekozen worden, maar niet stemmen. 

Slide 13 - Tekstslide

§3.2 'Een verzuild land in crisis'

Slide 14 - Tekstslide

Verkiezingen 1918
  • Eerste verkiezingen na invoering evenredige vertegenwoordiging en algemeen mannenkiesrecht
  • SDAP hoopte op grote winst vanwege invoering algemeen mannenkiesrecht.
  • Uitslag: grote winst voor confessionelen. Kleine winst socialisten. Halvering liberalen. 
  • Uitslag: Eerste vrouw in de Tweede Kamer ooit, Suze Groeneweg (SDAP)

Slide 15 - Tekstslide

Districtenstelsel = winnaar van het district stuurt afvaardiging naar de Tweede Kamer
Evenredige vertegenwoordiging
 = percentage van aantal stemmen 

Slide 16 - Tekstslide

Gevolgen invoering evenredige vertegenwoordiging 
  • Er kwamen kleine partijen in de Tweede kamer, bijvoorbeeld de SGP.
  • Omdat er niet meer op vertegenwoordigers werd gestemd werden de politici afhankelijker van een politieke partij. 
  • Kamerleden stemden daarom bijna altijd hetzelfde als hun partijleider. Ook als ze een andere mening hadden. 

Slide 17 - Tekstslide

Actief kiesrecht voor vrouwen
1919



  • Met de invoering van het actieve kiesrecht voor vrouwen werd Nederland een echte parlementaire democratie
  • Als alle volwassen mannen én vrouwen actief kiesrecht hebben noemen we dat algemeen kiesrecht

Slide 18 - Tekstslide

Parlement 
jaren 1920 en 1930
In de jaren '20 en '30 veranderde er weinig in het aantal stemmen dat de politieke stromingen kregen.

RKSP (katholieken) = 30%
ARP en andere protestantse partijen = 25%
SDAP (socialisten) = 25%
Liberalen = 15%

De confessionelen regeerden dus in deze periode. Af en toe werken zij samen met de liberalen. 

Slide 19 - Tekstslide

Verzuiling
Vanaf 1900 ontstaat er in Nederland een verzuilde samenleving.

De Nederlandse bevolking kun je vanaf dan opdelen in vier verschillende groepen of zuilen.

Mensen leven naast elkaar.
Niet met elkaar.

 
Zuilen
We noemen de groepen in de Nederlandse samenleving ook wel zuilen. Net als bij een Griekse tempel staan de zuilen (of groepen) wel naast elkaar maar raken elkaar niet. De groepen hebben onderling ook weinig contact. Maar de zuilen werken wel samen om het dak te dragen, net zoals de groepen het dak 'Nederland' dragen. 

Slide 20 - Tekstslide

Verzuiling is de maatschappij opdelen in bevolkingsgroepen die zijn georganiseerd op basis van hun politieke overtuiging of geloof.

Slide 21 - Tekstslide

De zuilen
De Nederlandse bevolking kun je opdelen in vier verschillende groepen of zuilen, namelijk:

  1. Protestanten
  2. Katholieken
  3. Socialisten
  4. Liberalen
Liberalen.
Voor liberalen was vrijheid (engels = liberty) belangrijk. Mensen moesten vrij zijn om hun eigen levensomstadigheden te kunnen verbeteren. De overheid moest zich daarom niet zo veel met de bevolking bemoeien, doorvoorbeeld door wetten te maken. 
Socialisten.
Voor de socialisten was gelijkheid belangrijk. Zij wilden de verschillen tussen arm en rijk verkleinen en kwamen op voor de rechten van de arbeiders. 
Katholieken.
Katholieken zijn christenen die de Paus in Rome als hun leider zien. Zij vinden het geloof belangrijk en vinden dat ook in de politiek de christelijke regels gevolgd moeten worden. 
Protestanten
Protestanten zijn christenen die de Bijbel als e belangrijkste bron van hun geloof zien. Zij vinden het geloof belangrijk en vinden dat ook in de politiek de christelijke regels gevolgd moeten worden. 

Slide 22 - Tekstslide

Ontstaan
Tussen ongeveer 1850 en 1900 werd Nederland geregeerd door liberalen.
Zij bepaalden wat er gebeurde op het gebied van politiek, de sociale kwestie en onderwijs. De andere groepen (protestanten, katholieken en socialisten) hadden weinig invloed, maar wel kritiek op het beleid van de liberalen. 
Om sterker te staan gaan de protestanten, kahtolieken en socialisten zich organiseren, bijvoorbeeld in poltieke partijen.
Maar... later ook vakbonden, kranten, sportclubs, scholen en bejaardenhuizen. Elke zuil voor zichzelf. 

Slide 23 - Tekstslide

0

Slide 24 - Video

Crisis in Nederland
  • Nederland wordt zwaar door de crisis geraakt: de handel met de VS en Duitsland komt vrijwel stil te staan.

  • Bedrijven en fabrieken moeten de deuren sluiten.

  • Tussen 1929 en 1936 stijgt de werkloosheid van 22.000 naar 500.000. Dat is 1 op de 5. 

Slide 25 - Tekstslide




Stempelen voor 'de Steun'




Werklozen kregen alleen een uitkering als ze een volle stempelkaart hadden. 
Hiervoor moeten ze 2 keer per dag in de rij staan om te stempelen. 
Dit is op onregelmatige tijden , bedoeld om zwartwerken te voorkomen.

Slide 26 - Tekstslide



Werkverschaffingsprojecten



Net als in andere landen probeert de overheid werklozen 
aan werk te helpen met werkverschaffingsprojecten.
Grote projecten zoals het Amsterdams Bos en het Goffertpark in Nijmegen
helpen mannen aan werk en een beetje inkomen.

Slide 27 - Tekstslide

Vernedering
  • De steun is vaak te laag, daarom moeten mensen ook andere hulp krijgen.

  • Zo krijg je bijvoorbeeld kleding, maar daar staat wél een stempel in: iedereen kan dat zien.

  • Je hoeft geen rijwielbelasting te betalen: maar ook dát kan iedereen zien

Slide 28 - Tekstslide

Hendrik Colijn ARP

Leider van de regering tijdens de crisis (1933 - 1939)
  • Colijn besluit dat er minder uitgaven moeten zijn, omdat er minder inkomsten zijn: Nederland moet zich aanpassen. --> aanpassingspolitiek
  • Lonen van ambtenaren en bij de werkverschaffing gaan omlaag, net als de steunuitkering. Het maakt de problemen alleen maar groter...

Slide 29 - Tekstslide




Zo ziet Colijn zich graag: de leider die Nederland door de storm (crisis) heen stuurt...

Slide 30 - Tekstslide




...en zo zien sommige Nederlanders hem: als iemand die helemaal niet helpt, maar mensen laat verzuipen!

'Colijn is een zwijn!', zeggen sommige mensen.

Slide 31 - Tekstslide


NSB
vanaf 1931



Ook in Nederland zijn er anti-democratische groepen die vinden dat 
de oplossing voor de crisis buiten de democratie moet worden gevonden.
De Nationaal-Socialistische Beweging van Anton Mussert is geïnspireerd is door de NSDAP van Hitler. In Nederland krijgen zij weinig aanhang.

Slide 32 - Tekstslide

0

Slide 33 - Video

 Neutraliteitspolitiek
  • Vanaf 1933 groeide de kans op een nieuwe oorlog.
  • Het plan van Nederland was om weer neutraal te blijven.
  • Nederland deed weinig in de aanloop naar WOII, ze waren bang om een Duitse aanval uit te lokken.

Slide 34 - Tekstslide