6.9
1 / 12
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wij ___ een nieuw huis.
A
wil
B
wilt
C
willen
Slide 3 - Quizvraag
Hij ___ een groot gezin.
A
wil
B
wilt
C
willen
Slide 4 - Quizvraag
___ u op de eerste verdieping wonen?
A
wil
B
wilt
C
willen
Slide 5 - Quizvraag
Maren ___ een boterham met kaas.
A
wil
B
wilt
C
willen
Slide 6 - Quizvraag
U ___ nieuwe kleren.
A
wil
B
wilt
C
willen
Slide 7 - Quizvraag
____ jij de bon?
A
wil
B
wilt
C
willen
Slide 8 - Quizvraag
Schrijf de goede vorm van willen:
Wij ____ graag een ijsje.
Wij ____ graag een ijsje.
Slide 9 - Open vraag
Schrijf de goede vorm van willen:
Mulan ___ rijst met kip eten.
Mulan ___ rijst met kip eten.
Slide 10 - Open vraag
Schrijf de goede vorm van willen:
Mijn broertje ___ geen groente eten.
Mijn broertje ___ geen groente eten.
Slide 11 - Open vraag
Schrijf de goede vorm van willen:
___ u een glas water?
___ u een glas water?
