20-21- 01 Formuleren H2 en H4

HV 1R

Welkom

1 / 22

Slide 1: Tekstslide

NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Lesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

HV 1R

Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Programma vandaag

lezen Alaska en extra uitleg werkwoordspelling

volgmeting werkwoordspelling en zinsdelen
Uitleg verwijswoorden
opdrachten maken

Slide 3 - Tekstslide

Lekker lezen in Alaska

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk

1. Boek Alaska meenemen

2. Formatieve toets werkwoordspelling en zinsdelen

Slide 5 - Tekstslide

Lezen in Alaska

Iedereen gaat Alaska zelf lezen, maar....
Milan, Darian, Willem, Asiella aan mijn bureau
Lennon, Luitzen, Soufian: nieuwe code om toets te maken

Slide 6 - Tekstslide

Volgmeting wwspelling en zinsdelen

Slide 7 - Tekstslide

create.kahoot.it

Slide 8 - Link

Uitleg verwijswoorden

Slide 9 - Tekstslide

Verwijswoorden...

....
de poes DIE ik zag, sprong snel weg.
DIT boek ligt nu thuis.
Eva en Jules zijn beste vrienden. ZIJ zien elkaar elke dag.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is wat?

de bal / het bal
de patroon / het patroon
de portier / het portier

Slide 11 - Tekstslide

Verwijswoorden

Een verwijswoord verwijst (vaak) naar een eerder genoemd woord.
Voor de-woorden gebruik je een ander verwijswoord dan voor het-woorden:
De gymleraar die ons lesgeeft, is ziek.
Het feestje dat Maaike houdt, wordt leuk.

Slide 12 - Tekstslide

Welk verwijswoord erachter?

Zelfst. nw met 'de': => DIE
Zelfst. nw met 'het': => DAT
Let op: ook al gaat het om een vrouw, een het-woord blijft onzijdig! Het meisje, dat...; het mevrouwtje, dat...

Slide 13 - Tekstslide

Welk woord ervóór?

Zelfst. nw met 'de': => DEZE, DIE
die caravan, deze meisjes
Zelfst. nw met 'het': => DAT, DIT
dat huis, dit cadeautje

Slide 14 - Tekstslide

Vul in: die, deze, dit of dat

..... jongen..... ik zie, zit in mijn klas.
Het hondje .... naar me blaft, is weggelopen
..... meisje .... geselecteerd is voor de wedstrijd, is mijn nichtje.
De wedstrijden .... Ajax gewonnen heeft, waren geweldig om te zien.

Slide 15 - Tekstslide

Lidwoorden

welke lidwoorden ken je?
de, het, een
het-woorden noemen we onzijdig
de-woorden zijn OF mannelijk OF vrouwelijk
hoe weet je woorden mannelijk of vrouwelijk zijn?

Slide 16 - Tekstslide

Vrouwelijke de-woorden

logisch vrouwelijk: de koe, de bibliothecaresse, de mevrouw, de koningin
de koe en haar kalf, de mevrouw en haar hondje
ook vrw: woorden die eindigen op -heid, -nis, -ing, -ie,... (verlegenheid, gebeurtenis, regering, politie)
de politie en haar taken
de commissie en haar voorzitter
=> dus het verwijswoord is HAAR

Slide 17 - Tekstslide

Mannelijke de-woorden

logisch mannelijk: de agent, de koning
de stier en zijn kalf, de koning en zijn gemalin

overige woorden: opzoeken
de hoed en zijn veertje
=> dus het verwijswoord is ZIJN

Slide 18 - Tekstslide

Het-woorden: onzijdig

Het huis en zijn dak

Het kind was de weg kwijt. Het bleef maar ronddwalen.
Het ezeltje knorde luid. Zijn maag was leeg.
=> dus het verwijswoord bij HET-woorden is ZIJN

Slide 19 - Tekstslide

Welke vragen heb je nog?

Zelfstandig werken

Lezen: theorie pag. 62

Maken: opdracht 2 en 3, pag. 63.

timer

15:00

Slide 20 - Tekstslide

Volgende les: formuleren verwijs- en signaalwoorden

Slide 21 - Tekstslide

Wat heb je geleerd over verwijswoorden?

Slide 22 - Tekstslide