H2 - 4dec


Adjectives and Adverbs
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Adjectives and Adverbs

Slide 1 - Tekstslide

Adjectives & Adverbs; wat waren dat ook al weer?

Slide 2 - Woordweb

Adjectives and Adverbs


(bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden)

1. Frank is a good singer 
2. My brother is a careful driver.
An adjective describes something or someone, it says something about tne noun. 
Een adjective (bijv. naamw.) beschrijft iets of iemand, het zegt iets over het zelfstandig naamwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Adjectives and Adverbs
1. Frank sings well. 
2. My brother drives carefully.

Adverbs (Bijwoorden) zeggen iets over een werkwoord. Hoe je iets hebt gedaan. 

Slide 4 - Tekstslide

-ly
Most adverbs are formed by adding -ly after the adjective.
Beautiful - beautifully

Remember! Sometimes the spelling of the adverb changes. 
Terrible - terribly
Easy - easily

Slide 5 - Tekstslide

Een adverb kan ook een bijvoeg. naamw. beschrijven.

1. Frank is an extremely good singer.
2. My brother is an awfully careful driver.
3. It's an absolutely perfect video clip.


Slide 6 - Tekstslide

Irregular  adverbs
Er zijn ook onregelm. bijwoorden (irregular adverbs). The adverb for good is  well - She's a good performer. She performs well. 

A few adverbs have the same form as the adjective.
Fast (snel), fair (sportief/eerlijk), low, high, hard, long, late, loud  and straight (onmiddelijk) - He's a fast driver, He drives fast






Slide 7 - Tekstslide

Word order: position of adverbs
Adverbs of:
  1. Place & Time  (waar & wanneer)
  2. Manner             (hoe)
  3. Frequency       (hoe vaak)

Slide 8 - Tekstslide

Adverbs of Place & time
  • Meestal eind van de zin.
      Joan is leaving from the platform at nine.
  • Als het tijdstip extra belangrijk is dan mag Tijd ook vooraan.
      Tomorrow, he has to be on time at his work!
  • Eerst Plaats dan Tijd (PieT)
  • Van groot naar klein.
       I'll meet you in Kampen at the McDonalds on Friday at ten o'clock.

 

Slide 9 - Tekstslide

Adverbs of Manner
Voorb: very, really, incredibly, terribly: geven aan hoe iets gebeurt.

  1. Vóór het woord waar ze iets van zeggen bij een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. 
       He is very friendly. This is really nice.
   2. Eind van de zin. Bij een werkwoord.
       He sang the  song iterribly.
       of vóór het hoofdwerkwoord. They nervously waited for the President.

       Nooit tussen het werkwoord en het onderwerp!


 

Slide 10 - Tekstslide

Adverbs of Frequency
Always, never, often, usually, sometimes: geven aan hoe vaak iets voorkomt.

  1. Vóór het hoofdwerkwoord.
        He never comes home late. She always eats apples on Sundays.
  1.  Na een vorm van to be.
        I am never anxious. They were always in the mood for singing.




 

Slide 11 - Tekstslide


Max is a ... singer.
A
Good
B
Well

Slide 12 - Quizvraag


He drives the car ...
A
Carefully
B
Careful

Slide 13 - Quizvraag

Don't speak so......., I can't understand you.
A
fastly
B
fast

Slide 14 - Quizvraag

The football team played...
A
good
B
goodly
C
well
D
gooder

Slide 15 - Quizvraag

Put the words in the correct order. 
quickly
she
very
speaks

Slide 16 - Sleepvraag


Are the words between brackets in the right position? If not, try to find out why not!

Helen drives (always) to work.
A
true
B
false

Slide 17 - Quizvraag