4LAT week 38

4LAT week 38
1. Tekst 5.4 vertalen t/m eind 
2. Intro PPP 
Let op: Proefvertaling ma 9 oktober! 

Lesdoelen Je kunt:
☐aantonen dat je de leestekst begrijpt
☐een passief participium perfectum herkennen, splitsen, determineren en vertalen. 
☐de congruentie van een passief participium perfectum verklaren.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

4LAT week 38
1. Tekst 5.4 vertalen t/m eind 
2. Intro PPP 
Let op: Proefvertaling ma 9 oktober! 

Lesdoelen Je kunt:
☐aantonen dat je de leestekst begrijpt
☐een passief participium perfectum herkennen, splitsen, determineren en vertalen. 
☐de congruentie van een passief participium perfectum verklaren.

Slide 1 - Tekstslide

PPP
1. wat is het?
2. hoe wordt het gevormd en verbogen? 
3.waar vind je het in de woordenlijst?
4. op welke manieren kun je het vertalen?
5. oefeningen 1 t/m 4

Slide 2 - Tekstslide

1. wat is het?
Participium perfectum passief 

Slide 3 - Tekstslide

2. Vorming en verbuiging
PPP: stam+ tus/sus
1. ama-tus
2. audi-tus
3. captus 

Maar ook vaak onregelmatig! (vb: ferre- latum)
Verbogen volgens adjectieven eerste klasse 


Slide 4 - Tekstslide

3. Waar vind je de PPP in de woordenlijst? 
Bij onregelmatige werkwoorden: in de middenkolom kijken voor PPP

Zoek een aantal voorbeelden op. 

Slide 5 - Tekstslide

4. Hoe kun je participia vertalen?
A Bijvoeglijk 
B Bijwoordelijk 

Slide 6 - Tekstslide

A Bijvoeglijk 
  1.  Leo necatus humi iacet=de gedode leeuw ligt op de grond.
    (=als adjectief)
  2. Leo necatus humi iacet= de leeuw, die gedood is, ligt op de grond. 
    (=met bijvoeglijke bijzin)

Slide 7 - Tekstslide

B Bijwoordelijk/predicatief
PPP (voortijdig aan pv)
  1.  Leo necatus humi iacet= Nadat de leeuw gedood is, ligt hij op de grond.
  2. Leo necatus humi iacebat= Nadat de leeuw gedood was, lag hij op de grond.

Slide 8 - Tekstslide

B Praedicatief vertalen: kijk naar context! 
1. temporeel (terwijl, toen, wanneer, nadat)
2. causaal (omdat, doordat)
3. concessief (hoewel, ook al)
4. conditioneel  (als, indien)


Slide 9 - Tekstslide

5. Oefeningen in het boek 

Slide 10 - Tekstslide