De present perfect heeft alles te maken met het verleden en het nu.
Je gebruikt de present perfect als de zin iets over het verleden zegt en ook nu nog bezig is of nu nog invloed heeft.
- I learn English. --> present simple --> Feit
- I am learning English. --> present continuous --> Nu
- I learned English. --> past simple --> Afgelopen
- I was learning English. --> past continuous --> Afgelopen
- I have learned English. --> present perfect --> Het is gebeurd (voltooid) en heeft ook nu nog invloed.
Om de present perfect te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig: have / has + voltooid deelwoord.