Week 15 Les 1

Willkommen bei Digideutsch
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Willkommen bei Digideutsch

Slide 1 - Tekstslide

Was macht ihr heute?
- Aufgaben korrigieren 
- Hören 
- Grammtik + üben


Slide 2 - Tekstslide

Aufgaben korrigieren
Korrigiere deine Aufgaben. Die Antworten kannst du in der Drivemappe finden. 

Slide 3 - Tekstslide

Hören
- Du kannst die Aufgaben 14 & 15 Seite 20 online machen (inloggen bij van Dijk) oder in deinem Deutschbuch. 


Slide 4 - Tekstslide

Grammatik
Schrijf de uitleg van de gele dia's in je schrift als erbij staat "aufschreiben". 

Slide 5 - Tekstslide

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
(Aufschreiben!)
Stappenplan:
  1. Welk schema (der/die/das/ein/bez.vnw pers.vnw) moet ik invullen?  
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw, 4e nv = lv)

Slide 6 - Tekstslide

mannelijk (m)

vrouwelijk (v)
onzijdig (o)
meervoud (mv)

1
der
die
das
die
3
dem
der
dem
den +n
4
den
die
das
die
Der-Gruppe  (aufschreiben!)
* Zelfstandige naamwoorden meervoud in de derde naamval krijgen een extra “N”, behalve als deze niet uitgesproken kan worden.
Vb. 1. Er staat al een N: die Frauen – den Frauen
       2. Kan men niet uitspreken: die Cousins – den Cousins

Slide 7 - Tekstslide

mannelijk (m)`

vrouwelijk (v)
onzijdig (o)
meervoud (mv)

1
ein
eine
ein
keine
3
einem
einer
einem
keinen +n*
4
einen
eine
ein
keine
Ein-Gruppe (aufschreiben!)
Dit schema gebruik je ook voor de bezittelijke voornaamwoorden: mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr- & Ihr-
* Zelfstandige naamwoorden meervoud in de derde naamval krijgen een extra “N”, behalve als deze niet uitgesproken kan worden.
Vb. 1. Er staat al een N: die Frauen – den Frauen
       2. Kan men niet uitspreken: die Cousins – den Cousins

Slide 8 - Tekstslide

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk schema (der/die/das/ein/bez.vnw pers.vnw) moet ik invullen? 
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw, 4e nv = lv)

Slide 9 - Tekstslide

Welke voorzetsels zijn er in de 4e nv?
durch
für
gegen 
ohne
um
bis
entlang
Dativ (3. Fall)
mit = met
nach = na, naar
bei = bij
seit = sinds
von = van, door
zu = naar, tot, bij
aus = uit
außer = behalve
entgegen = tegemoet
gegenüber = tegeover
Akkusativ (4. Fall)
durch = door
für = voor
gegen = tegen
ohne = zonder
um = om
bis = tot
entlang = langs
Präpositionen = voorzetsels (aufschreiben!)

Slide 10 - Tekstslide

Zie je een van deze voorzetsels staan, krijg je automatisch een 3e of 4e naamval. 
1. mijn - Ich habe ein Geschenk für ...... Onkel gekauft. 
2. onze - Ohne ....... Freund können wir nicht gehen. 
3. de - Das hat er von ..... Mann bekommen. 

Slide 11 - Tekstslide

Zie je een van deze voorzetsels staan, krijg je automatisch een 3e of 4e naamval. 
1. mijn - Ich habe ein Geschenk für meinen Onkel gekauft. 
2. onze - Ohne unseren Freund können wir nicht gehen. 
3. de - Das hat er von dem Mann bekommen. 

Slide 12 - Tekstslide

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk schema (der/die/das/ein/bez.vnw pers.vnw) moet ik invullen?
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw,  4e nv = lv)

Slide 13 - Tekstslide

YouTube
Duitse naamvallen
Bekijk het filmpje. Hierin wordt precies uitgelegd hoe je de naamvallen moet bepalen door te ontleden. 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Dus......Geen voorzetsel = ontleden
Onderwerp = 1. Fall (Nominativ)

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden? 

Slide 16 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden (aufschreiben!)
Onderwerp = 1. Fall (wie/wat + gezegde)
Vb. 
de - ....... Frau hat euch gesehen. 
Wie/wat heeft gezien? - Frau (onderwerp) = die Frau

Let op! Ook als het gaat om een naamwoordelijk van het gezegde gaat het om een 1e naamval! Die Jongen is mijn broer. Der Junge ist mein Bruder

Slide 17 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden
Lijd.vw = 4. Fall (Akkusativ)

Welke vraag moet je stellen om het lv te vinden? 

Slide 18 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden (aufschreiben!)
Lijdend voorwerp= 4. Fall (wie/wat + gezegde + ond). 
Vb. 
de - Ich habe ....... Mann gesehen. 
Wie/wat + heb ik gezien? - Mann(lv) = den Mann

Slide 19 - Tekstslide

Geen voorzetsel is ontleden
Meewerkend voorwerp= 3. Fall (Dativ)

Welke vraag stel je om het mw.vw te vinden? 

Slide 20 - Tekstslide

Geen voorzetsel is ontleden (aufschreiben!)
Meewerkend voorwerp= 3. Fall (Dativ) aan wie/voor wie? 
Vb. 
mijn - Ich habe .... Freundin das Geschenk gegeben. 
Aan/voor wie? Freundin = meiner Freundin

Slide 21 - Tekstslide

Üben
Macht die Aufgaben 21, 22 & 23 auf Seite 28

Slide 22 - Tekstslide

Hausaufgaben
- Die Aufgaben die noch nicht fertig sind. Von deinen Aufgaben machst du ein Foto und ladest dies hoch in Showbie. 
- Lernen Wörter Seite 48 (de film t/m op 17 oktober)  & Grammatik

Vergesst die Deutschlandmappe nicht!

Slide 23 - Tekstslide