Crime

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Goals of today

- You have practiced with vocabulary regarding crime.

- You know what the present perfect is.

- You have practiced with the past simple and the present perfect.

What is the opposite of GUILTY?

1. weird
2. victim
3. innocent
4. suspicious

Which word doesn't fit?

1. burglar
2. thief
3. criminal
4. victim

Robbery

1. 
2. 

If you steal candy from a shop it's called:

1. robbery
2. shoplifting
3. to pickpocket
4. to break in

The police SUSPECTS my neighbour of stealing a car.

1. verdachte
2. verdenken
3. slachtoffer
4. bedenken

The police asked me questions because I was a WITNESS.

1. verklaren
2. verdachte
3. getuige
4. diefstal

There was a ROBBERY at the bank yesterday.

1. inbraak
2. verdachte
3. stelen
4. beroving

The suspect used VIOLENCE to get her way.

1. getuige
2. geweld
3. gevangenis
4. inbreken

Past simple -> what do you remember?

Past simple

- Verleden tijd

- Afgelopen

- Tijdsbepaling

+  werkwoord +ed of 2e rijtje

- didn't +hele werkwoord

? Did + onderwerp + hele werkwoord

Present perfect

In het verleden begonnen en;

- nu nog aan de gang

- resultaat merkbaar

+ have/has + voltooid deelw.

-  haven't/hasn't + voltooid  deelw.

? Have/Has + onderwerp + voltooid deeltwoord

Past simple

- Verleden tijd

- Afgelopen

- Tijdsbepaling

I once stole a phone when I was younger.

Present perfect

In het verleden begonnen en;

- nu nog aan de gang

- resultaat merkbaar

I have stolen a phone.

I have been at Reggesteyn for 2 years now.

1. past simple (in het verleden en nu klaar)
2. present perfect (nu nog bezig/ervaring/resultaat)

I went to my friend last night.

1. past simple (in het verleden en nu klaar)
2. present perfect (nu nog bezig/ervaring/resultaat)

I have seen that movie before!

1. past simple (in het verleden en nu klaar)
2. present perfect (nu nog bezig/ervaring/resultaat)

My car is shiny! I have just cleaned it.

1. past simple (in het verleden en nu klaar)
2. present perfect (nu nog bezig/ervaring/resultaat)

I saw a bird fly by my window.

1. past simple (in het verleden en nu klaar)
2. present perfect (nu nog bezig/ervaring/resultaat)

I didn't ... a new phone last week.

1. bought
2. have bought
3. buy

I ... my car. It looks great now!

1. washed
2. have washed

I .....my aunt yesterday.

1. visit
2. have visited
3. visited

My mom ... smoking two months ago.

1. stopped
2. has stopped

Jack ...(finish) work an hour ago.

I ...(be) a teacher since 2010.

last one:
I ... (have) lunch already, now I am full.

Ik begrijp het verschil tussen past simple en present perfect en kan deze toepassen

1. Ja
2. Nee
3. Het gaat vaak goed, maar snap het half
4. Ik begrijp het verschil, kan het niet toepassen

test-english.com