thema 'de kleding' les 3

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Thema 'de kleding'

les 3

woordenschatlessen op A2-niveau ter voorbereiding op het inburgeringsexamen.

drogen

De was hangt buiten te drogen.

wassen

Voor het eten was ik mijn handen.

De leerlingen schrijven de woorden in een woordenschrift en zetten eventueel de vertaling erbij. 

bestellen

Mijn vriendin bestelt haar kleding online.

shoppen

Elke maand ga ik shoppen in de stad.

terugsturen

Als de maat niet goed is, kun je de broek terugsturen.

aankleden

Kleine kinderen kunnen zich nog niet zelf aankleden.

aandoen

Kun jij je jas zelf aandoen?

uitkleden

Voor je gaat douchen, moet je je uitkleden.

kopen

De man heeft een trui gekocht.

verkopen

De man heeft mij een tv verkocht.

dragen

De bruid draagt een witte jurk.

passen

Je kunt de kleren passen in de paskamer.

passen

De broek past mij niet. Hij is te groot.

ruilen

Als de jas niet past, kun je hem ruilen.

te groot

De schoenen zijn mij vijf maten te groot.

te klein

De blouse is te klein.

kort - lang

Het touw is kort / lang.

mooi

Dat is een mooie auto.

lelijk

Deze hond is erg lelijk.

smal

Op de smalle weg passen geen twee auto's naast elkaar.

breed

Deze weg is erg breed. Er passen wel tien auto's naast elkaar.

strak

Deze blouse zit veel te strak. Hij is te klein.

wijd

Deze broek is te wijd. 

betekenissen

betekenissen

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. aankleden
2. uitdoen
3. uitkleden

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. wassen
2. drogen
3. bestellen

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. ruilen
2. terugsturen
3. te groot
4. bestellen

Maak een zin met
"dragen".

Maak een zin met
"te klein".

Maak een zin met
"aankleden".

Maak een zin met
"passen".

Maak een zin met
"smal".

Maak een zin met
"drogen".

Werkvorm 1 - in duo's

Je krijgt van de docent een stapel kaartjes met plaatjes.

Je draait om de beurt een kaartje om en vertelt wat er op het kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Werkvorm 2 - mix en ruil

Iedereen krijgt van de docent een kaartje met een plaatje. 

Als de docent zegt: 'start!' loopt iedereen door de klas.

Als de docent zegt; 'stop!' dan sta je stil en bespreekt met de persoon die bij jou in de buurt staat wat op je kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Ben je klaar? Ruil de kaartjes en wacht totdat de docent weer zegt: 'start!'